Nederlands
Uitgebreide vertaling voor nuanceren (Nederlands) in het Frans
nuanceren:
-
nuanceren
nuancer; modifier; différencier-
nuancer werkwoord (nuance, nuances, nuançons, nuancez, nuancent, nuançais, nuançait, nuancions, nuanciez, nuançaient, nuançai, nuanças, nuança, nuançâmes, nuançâtes, nuancèrent, nuancerai, nuanceras, nuancera, nuancerons, nuancerez, nuanceront)
-
modifier werkwoord (modifie, modifies, modifions, modifiez, modifient, modifiais, modifiait, modifiions, modifiiez, modifiaient, modifiai, modifias, modifia, modifiâmes, modifiâtes, modifièrent, modifierai, modifieras, modifiera, modifierons, modifierez, modifieront)
-
différencier werkwoord
-
-
nuanceren (onderscheid aanbrengen in; schakeren)
moduler; nuancer; apporter une distinction dans-
moduler werkwoord (module, modules, modulons, modulez, modulent, modulais, modulait, modulions, moduliez, modulaient, modulai, modulas, modula, modulâmes, modulâtes, modulèrent, modulerai, moduleras, modulera, modulerons, modulerez, moduleront)
-
nuancer werkwoord (nuance, nuances, nuançons, nuancez, nuancent, nuançais, nuançait, nuancions, nuanciez, nuançaient, nuançai, nuanças, nuança, nuançâmes, nuançâtes, nuancèrent, nuancerai, nuanceras, nuancera, nuancerons, nuancerez, nuanceront)
-
apporter une distinction dans werkwoord
-
Conjugations for nuanceren:
o.t.t.
- nuanceer
- nuanceert
- nuanceert
- nuanceren
- nuanceren
- nuanceren
o.v.t.
- nuanceerde
- nuanceerde
- nuanceerde
- nuanceerden
- nuanceerden
- nuanceerden
v.t.t.
- heb genuanceerd
- hebt genuanceerd
- heeft genuanceerd
- hebben genuanceerd
- hebben genuanceerd
- hebben genuanceerd
v.v.t.
- had genuanceerd
- had genuanceerd
- had genuanceerd
- hadden genuanceerd
- hadden genuanceerd
- hadden genuanceerd
o.t.t.t.
- zal nuanceren
- zult nuanceren
- zal nuanceren
- zullen nuanceren
- zullen nuanceren
- zullen nuanceren
o.v.t.t.
- zou nuanceren
- zou nuanceren
- zou nuanceren
- zouden nuanceren
- zouden nuanceren
- zouden nuanceren
en verder
- ben genuanceerd
- bent genuanceerd
- is genuanceerd
- zijn genuanceerd
- zijn genuanceerd
- zijn genuanceerd
diversen
- nuanceer!
- nuanceert!
- genuanceerd
- nuancerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor nuanceren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
apporter une distinction dans | nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren | |
différencier | nuanceren | differentiëren |
modifier | nuanceren | afwisselen; amenderen; bewerken; converteren; doen buigen; hervormen; herzien; modificeren; ombuigen; omruilen; omvormen; omwerken; omwisselen; omzetten; reformeren; reorganiseren; ruilen; veranderen; vervormen; verwisselen; wijzigen; wisselen |
moduler | nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren | |
nuancer | nuanceren; onderscheid aanbrengen in; schakeren | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
modifier | wijzigen |