Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- nazeggen:
-
Wiktionary:
- nazeggen → redire, répéter
- nazeggen → répéter, perroqueter
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor nazeggen (Nederlands) in het Frans
nazeggen:
-
nazeggen (herhalen; napraten; nabouwen; echoën)
répéter; redire; résonner; retentir; se faire l'echo de-
répéter werkwoord (répète, répètes, répétons, répétez, répètent, répétais, répétait, répétions, répétiez, répétaient, répétai, répétas, répéta, répétâmes, répétâtes, répétèrent, répéterai, répéteras, répétera, répéterons, répéterez, répéteront)
-
redire werkwoord (redis, redit, redisons, redites, redisent, redisais, redisait, redisions, redisiez, redisaient, redîmes, redîtes, redirent, redirai, rediras, redira, redirons, redirez, rediront)
-
résonner werkwoord (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, résonnent, résonnais, résonnait, résonnions, résonniez, résonnaient, résonnai, résonnas, résonna, résonnâmes, résonnâtes, résonnèrent, résonnerai, résonneras, résonnera, résonnerons, résonnerez, résonneront)
-
retentir werkwoord (retentis, retentit, retentissons, retentissez, retentissent, retentissais, retentissait, retentissions, retentissiez, retentissaient, retentîmes, retentîtes, retentirent, retentirai, retentiras, retentira, retentirons, retentirez, retentiront)
-
se faire l'echo de werkwoord
-
Conjugations for nazeggen:
o.t.t.
- zeg na
- zegt na
- zegt na
- zeggen na
- zeggen na
- zeggen na
o.v.t.
- zegde na
- zegde na
- zegde na
- zegden na
- zegden na
- zegden na
v.t.t.
- heb nagezegd
- hebt nagezegd
- heeft nagezegd
- hebben nagezegd
- hebben nagezegd
- hebben nagezegd
v.v.t.
- had nagezegd
- had nagezegd
- had nagezegd
- hadden nagezegd
- hadden nagezegd
- hadden nagezegd
o.t.t.t.
- zal nazeggen
- zult nazeggen
- zal nazeggen
- zullen nazeggen
- zullen nazeggen
- zullen nazeggen
o.v.t.t.
- zou nazeggen
- zou nazeggen
- zou nazeggen
- zouden nazeggen
- zouden nazeggen
- zouden nazeggen
en verder
- ben nagezegd
- bent nagezegd
- is nagezegd
- zijn nagezegd
- zijn nagezegd
- zijn nagezegd
diversen
- zeg na!
- zegt na!
- nagezegd
- nazeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze