Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bête
|
|
beest; dier; gedrocht; misbaksel; monster; mormel; wangedrocht; wanschepsel
|
dévot
|
|
godsdienstige; godvruchtige; vrome
|
religieux
|
|
broeder; broeder-onderwijzer; broeders; broers; frater; godsdienstige; godvruchtige; kloosterbroeders; kloosterling; kloosterlingen; monnik; vrome
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bête
|
argeloos; naïef
|
achterlijk; dom; dwaas; eigenaardig; gek; geschift; gestoord; getikt; hoorndol; idioot; idioterig; infantiel; kierewiet; knots; krankjorum; krankzinnig; leeghoofdig; maf; mal; mesjogge; naief; niet goed snik; onbenullig; onnozel; onverstandig; overdreven kinderachtig; schaapachtig; stom; stupide; suf; typisch; uilachtig; vreemd; zot
|
candide
|
argeloos; naïef
|
|
croyant
|
goedgelovig; naïef
|
geestelijk; gelovig; godsdienstig; godvruchtig; herderlijk; kerkelijk; met betrekking tot herders; religieus; vroom
|
crédule
|
argeloos; goedgelovig; naïef
|
lichtgelovig
|
dévot
|
goedgelovig; naïef
|
devoot; geestelijk; gelovig; godsdienstig; godsvruchtig; godvrezend; godvruchtig; kerkelijk; religieus; vroom
|
fidèle
|
goedgelovig; naïef
|
eerlijk; fideel; geestelijk; gelovig; getrouw; getrouwe; godsdienstig; godvruchtig; kerkelijk; loyaal; loyale; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; religieus; rondborstig; trouw; trouwe; trouwhartig; vroom
|
infantile
|
argeloos; naïef
|
infantiel; jongensachtig; kinderachtig; kinderlijk; kinds; overdreven kinderachtig
|
ingénu
|
argeloos; naïef
|
eenvoudig; gemakkelijk; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; licht; makkelijk; natuurlijk; niet moeilijk; ongedwongen; ongekunsteld; onschuldig; schuldeloos; schuldloos; simpel
|
ingénument
|
argeloos; naïef
|
|
naïf
|
argeloos; goedgelovig; naïef
|
als een kind; eenvoudig; gemakkelijk; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; licht; lichtgelovig; makkelijk; naief; natuurlijk; niet moeilijk; ongedwongen; ongekunsteld; onnozel; overdreven kinderachtig; simpel
|
naïvement
|
argeloos; goedgelovig; naïef
|
als een kind; eenvoudig; gemakkelijk; infantiel; kinderachtig; kinderlijk; licht; lichtgelovig; makkelijk; naief; niet moeilijk; onnozel; overdreven kinderachtig; simpel
|
pieusement
|
goedgelovig; naïef
|
devoot; geestelijk; gelovig; godsdienstig; godsvruchtig; godvruchtig; godzalig; herderlijk; kerkelijk; met betrekking tot herders; religieus; stichtelijk; verheffend; vroom
|
pieux
|
goedgelovig; naïef
|
devoot; geestelijk; gelovig; godsdienstig; godsvruchtig; godvruchtig; godzalig; kerkelijk; religieus; stichtelijk; verheffend; vroom
|
religieusement
|
goedgelovig; naïef
|
geestelijk; gelovig; godsdienstig; godvruchtig; herderlijk; kerkelijk; met betrekking tot herders; religieus; vroom
|
religieux
|
goedgelovig; naïef
|
devoot; geestelijk; gelovig; godsdienstig; godsvruchtig; godvrezend; godvruchtig; herderlijk; kerkelijk; met betrekking tot herders; religieus; vroom
|
sans artifice
|
argeloos; naïef
|
natuurlijk; ongedwongen; ongekunsteld
|
trop confiant
|
argeloos; goedgelovig; naïef
|
|