Nederlands
Uitgebreide vertaling voor meevoelend (Nederlands) in het Frans
meevoelend:
-
meevoelend (medelevend; meelevend; ruimhartig)
compatissant; indulgent; obligeant-
compatissant bijvoeglijk naamwoord
-
indulgent bijvoeglijk naamwoord
-
obligeant bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor meevoelend:
meevoelen:
-
meevoelen (meeleven)
compatir; présenter ses condoléances; plaindre; déplorer; exprimer ses condoléances-
compatir werkwoord (compatis, compatit, compatissons, compatissez, compatissent, compatissais, compatissait, compatissions, compatissiez, compatissaient, compatîmes, compatîtes, compatirent, compatirai, compatiras, compatira, compatirons, compatirez, compatiront)
-
présenter ses condoléances werkwoord
-
plaindre werkwoord (plains, plaint, plaignons, plaignez, plaignent, plaignais, plaignait, plaignions, plaigniez, plaignaient, plaignis, plaignit, plaignîmes, plaignîtes, plaignirent, plaindrai, plaindras, plaindra, plaindrons, plaindrez, plaindront)
-
déplorer werkwoord (déplore, déplores, déplorons, déplorez, déplorent, déplorais, déplorait, déplorions, déploriez, déploraient, déplorai, déploras, déplora, déplorâmes, déplorâtes, déplorèrent, déplorerai, déploreras, déplorera, déplorerons, déplorerez, déploreront)
-
exprimer ses condoléances werkwoord
-
Conjugations for meevoelen:
o.t.t.
- voel mee
- voelt mee
- voelt mee
- voelen mee
- voelen mee
- voelen mee
o.v.t.
- voelde mee
- voelde mee
- voelde mee
- voelden mee
- voelden mee
- voelden mee
v.t.t.
- heb meegevoeld
- hebt meegevoeld
- heeft meegevoeld
- hebben meegevoeld
- hebben meegevoeld
- hebben meegevoeld
v.v.t.
- had meegevoeld
- had meegevoeld
- had meegevoeld
- hadden meegevoeld
- hadden meegevoeld
- hadden meegevoeld
o.t.t.t.
- zal meevoelen
- zult meevoelen
- zal meevoelen
- zullen meevoelen
- zullen meevoelen
- zullen meevoelen
o.v.t.t.
- zou meevoelen
- zou meevoelen
- zou meevoelen
- zouden meevoelen
- zouden meevoelen
- zouden meevoelen
diversen
- voel mee!
- voelt mee!
- meegevoeld
- meevoelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze