Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mate (Nederlands) in het Frans

mate:

mate [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de mate (kwantiteit)
    la degrée; la quantité
  2. de mate (gradatie; graad)
    le degré; la mesure; la gradation; le niveau; le rang
    • degré [le ~] zelfstandig naamwoord
    • mesure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gradation [la ~] zelfstandig naamwoord
    • niveau [le ~] zelfstandig naamwoord
    • rang [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de mate (grootte; dimensie; omvang; )
    – hoe groot het is 1
    le format; la dimension; la taille; la mesure; la pointure; l'étendue; la mensuration; le sens; la signification; la circonférence

Vertaal Matrix voor mate:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
circonférence afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang cirkelomtrek
degré graad; gradatie; mate fase; graad; hiërarchie; laag; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; plan; rang; rangorde; stadium; stand; volgorde
degrée kwantiteit; mate
dimension afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang afmeting; bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; dimensie; maat
format afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bestandsindeling; gegevensindeling
gradation graad; gradatie; mate graad; hiërarchie; laag; niveau; peil; plan; rang; rangorde; stand; volgorde
mensuration afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang
mesure afmeting; dimensie; formaat; graad; gradatie; grootte; maat; mate; omvang Metrics; afmeten; afmeting; duimstok; laag; maat; maateenheid; maatregel; maatstaf; maatstok; niveau; peil; plan; schikking; stand; toetssteen; voorziening
niveau graad; gradatie; mate dimensieniveau; echelon; etage; fase; geleding; graad; hiërarchie; klasse; laag; niveau; ontwikkelingsstadium; peil; pijlhoogte; plan; rang; rangorde; stadium; stand; verdieping; volgorde; waterpas; woonlaag
pointure afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang
quantité kwantiteit; mate aantal; accumulatie; hoeveelheid; hoop; kwantiteit; kwantum; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; partij; quantum; stapel
rang graad; gradatie; mate gelid; graad; hiërarchie; klasse; maatschappelijke klasse; niveau; orde; peil; rang; rangorde; rij; rij manschappen; rijtje; slag; stand; volgorde; wetenschappelijke graad
sens afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; doel; geest; gevoel; gewichtigheid; inhoud; koers; nut; orgaan; richting; sentiment; strekking; teneur; zin; zintuig
signification afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bedoeling; beduidenis; beduiding; belang; betekenis; geest; gewichtigheid; strekking; tendens; teneur
taille afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang afmeting; beknotting; besnoeiing; figuur; gedaante; gestalte; heup; kerfstok; leest; lichaamslengte; lichaamspostuur; maat; middel; middel van het lichaam; postuur; snoeiing; taille; taillemaat; taillewijdte; uiterlijk
étendue afmeting; dimensie; formaat; grootte; maat; mate; omvang bereik; gebied; omvang; scope; uitlegging; uitspreiding; verbreiding; vloeroppervlak; vloeroppervlakte; vloerruimte; zoekbereik
- maat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
étendue in details; uitgewerkt

Verwante woorden van "mate":


Synoniemen voor "mate":


Verwante definities voor "mate":

  1. hoe groot het is1
    • in zekere mate heeft hij gelijk1

Wiktionary: mate

mate
noun
  1. espace compris entre deux marches d’un escalier.
  2. Dimension (sens général)
  3. coupe ; manière dont on couper certaines choses, dont elles tailler.

Cross Translation:
FromToVia
mate degré degree — amount, proportion, extent
mate étendue Umfang — Ausmaß

mate vorm van mat:

mat bijvoeglijk naamwoord

  1. mat (niet uitbundig)
    éteint; bébête; sans souffle; voilé; sans inspiration; terne
  2. mat (gematteerd)
    mat; poudré; opaque; terne; sans éclat
  3. mat (flets)
    mat; terne
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • terne bijvoeglijk naamwoord
  4. mat (glansloos; dof; beslagen)
    mat; terne; sans éclat
  5. mat (niet helder; dof; flets)
    mat; blême; vague; terne
    • mat bijvoeglijk naamwoord
    • blême bijvoeglijk naamwoord
    • vague bijvoeglijk naamwoord
    • terne bijvoeglijk naamwoord
  6. mat (versuft; soezerig; suf; )
    abruti; terne; étourdi; hébété
  7. mat (futloos; slap; lusteloos; lamlendig)
    indolent; inanimé; apathique; mort; faible; mou; lent; lentement; terne; misérable; languissant; sans âme; sans envie; indolemment; sans force

mat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de mat (onderzetter; matje; onderlegger; placemat; tafelmatje)
    le dessous de plat; le dessous de table
  2. de mat (grasmat; gras)
    la pelouse; le gazon; l'herbe; le tapis; le paillasson
    • pelouse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • gazon [le ~] zelfstandig naamwoord
    • herbe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tapis [le ~] zelfstandig naamwoord
    • paillasson [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de mat (vloermat)
    le paillasson; le tapis; la descente de lit

Vertaal Matrix voor mat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abruti domkop; dommerik; domoor; druiloor; flierefluiter; idioot; kalfskop; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; minkukel; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; slampamper; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sufferdje; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken
descente de lit mat; vloermat beddekleedje
dessous de plat mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
dessous de table mat; matje; onderlegger; onderzetter; placemat; tafelmatje
faible zwakkeling
gazon gras; grasmat; mat gazon; grasperk; grasveld; graszode; plag; zode
herbe gras; grasmat; mat ganja; hennep; marihuana; stuff; weed; wied; wiet
misérable deugniet; ellendeling; etter; etterbak; fielt; flierefluiter; geitenbreier; guit; klier; kreng; lammeling; lamzak; lanterfant; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; mispunt; naarling; nietsnut; pauper; rakker; rotzak; schoft; schurk; slampamper; slapkous; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk
mort dode; dood; gestorvene; overledene; overlijden; sterfgeval; sterfte; verscheiden
paillasson gras; grasmat; mat; vloermat beddekleedje; deurkleedje; deurmat; kokosmat; pispaal; stromat; uitslover; voetveeg
pelouse gras; grasmat; mat bloemperk; gazon; grasperk; grasveld; perk
tapis gras; grasmat; mat; vloermat karpet; kleed; onderleggers; onderzetters; placemats; tafelmatjes; tapijt; tapijten; tapijtje; vloerbedekking; vloerkleed
vague breker; duister; duisterheid; golf; golfbeweging; golflijn; golving; onduidelijkheid; ondulatie; roller; undulatie
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- dof
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abruti daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft doezelig; soezerig; suf; verdoofd
apathique futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap apathisch; energieloos; futloos; hangerig; inactief; lamlendig; landerig; lethargisch; lusteloos; slap
blême dof; flets; mat; niet helder blank; bleek; bleek van gelaatskleur; boosaardig; doodsbleek; flauw; flets; flodderig; grauw; grauwkleurig; grijs; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; mistroostig; morsig; ongekleurd; ongelakt; pips; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; sneeuwwit; somber; spierwit; triest; troosteloos; vaal; verschoten; verveloos; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; wit
bébête mat; niet uitbundig uilachtig
faible futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap arm; bleekjes; breekbaar; broos; dood; energieloos; fragiel; futloos; geesteloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; minderwaardig; niet bezield; onbezield; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; wee; ziekelijk; zwak
hébété daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft absent; afwezig; doezelig; duf; gedachteloos; met de mond vol tanden; met open mond; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verstomd; verwonderd
inanimé futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bewegingloos; dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbeweeglijk; onbezield; roerloos; slap; zonder roer
indolemment futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap lijzig; log; loom; vadsig
indolent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap gemakzuchtig; hangerig; laks; langzaam; lijzig; log; loom; lui; niets doend; sloom; traag; vadsig; werkeloos; werkloos
languissant futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap armetierig; hunkerend; kwijnend; reikhalzend; smachtend; verlangend
lent futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap langzaam; sloom; traag
lentement futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap bezadigd; gezapig; sloom
mat beslagen; dof; flets; gematteerd; glansloos; mat; niet helder flauw; grauwkleurig; grijs; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; smakeloos; sprakeloos; stom; stomverbaasd; zonder smaak; zwijgend
misérable futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap akelig; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bedonderd; belazerd; beroerd; deerniswekkend; deplorabel; diep ongelukkig; droog; ellendig; ellendige; erbarmelijk; erg; flodderig; funest; haveloos; hokkerig; karig; kwijnend; lamlendig; lamzalig; luizig; mager; meelijwekkend; miserabel; naar; noodlottig; ongelukkig; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
mort futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield; uitgestorven; zaliger
mou futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap allerliefst; dottig; enig; flauw; flauwtjes; lamlendig; lamzalig; lief; muf; murw; naar zweet ruikend; oubakken; oud; oudbakken; plat; pluizig; schattig; snoezig; verschaald; vertederend; voos; week; zwak; zwakjes; zweterig
opaque gematteerd; mat lichtdicht; niet doorzichtig; ondoorzichtelijk; ondoorzichtig; onoverzichtelijk
poudré gematteerd; mat
sans envie futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap
sans force futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; krachteloos; krukkig; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; niet bezield; onbeholpen; onbezield; onhandig; onmachtig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
sans inspiration mat; niet uitbundig
sans souffle mat; niet uitbundig
sans âme futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap dood; energieloos; futloos; geesteloos; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; niet bezield; onbezield; slap
sans éclat beslagen; dof; gematteerd; glansloos; mat
terne beslagen; daas; dof; flets; futloos; geesteloos; gematteerd; glansloos; lamlendig; lusteloos; mat; niet helder; niet uitbundig; slap; soezerig; suf; versuft afstompend; bleek; boosaardig; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; grauw; grauwkleurig; grijs; levenloos; licht; makkelijk; mistroostig; morsig; niet bezield; niet moeilijk; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
vague dof; flets; mat; niet helder bleek; flauw; flets; gedempt; halfluid; mistig; nevelachtig; nevelig; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onbepaald; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onvast; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verschoten; wazig; wollig
voilé mat; niet uitbundig bedekt; flauw; gesluierd; mistig; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verbloemd; verborgen; verdoezeld; verholen; verhuld; verkapt; verscholen; versluierd; wazig
éteint mat; niet uitbundig
étourdi daas; dof; geesteloos; mat; soezerig; suf; versuft bedwelmd; doezelig; draaierig; duizelig; gedachteloos; lichthoofdig; lichtzinnig; loszinnig; met de mond vol tanden; met open mond; onder invloed; soezerig; sprakeloos; suf; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verdoofd; verstomd; verwonderd

Verwante woorden van "mat":


Synoniemen voor "mat":


Antoniemen van "mat":


Verwante definities voor "mat":

  1. zonder glans1
    • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken1
  2. rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw1
    • er ligt een dikke mat voor de deur1
  3. stilletjes, niet levendig1
    • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek1

Wiktionary: mat

mat
adjective
  1. qui est dans un état de langueur
  2. Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.

Cross Translation:
FromToVia
mat échec et mat checkmate — said when making the conclusive move in chess
mat terne; mat dull — not shiny
mat paillasson; carpette; natte; tapis mat — foot wiping device or floor covering
mat mate; mat matte — not reflective of light

Verwante vertalingen van mate