Nederlands

Uitgebreide vertaling voor masker (Nederlands) in het Frans

masker:

masker [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het masker (mombakkes; mom)
    le masque
    • masque [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. het masker (dekmantel; façade; schijn; voorkomen)
    l'apparence; la mascarade; le masque; la façade; le déguisement; la couverture; le pignon; la devanture; le travestissement; le manteau; le camouflage; le changement d'habits

Vertaal Matrix voor masker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apparence dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen aangezicht; aanzien; air; allure; buitenkant; exterieur; façade; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; illusie; schijn; schijngestalte; type; uiterlijk; uiterlijke schijn; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm; weergave
camouflage dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen camouflage; verberging; verborgene; verheling; verhulling; versluiering
changement d'habits dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen
couverture dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen afdekkap; beddedeken; beddensprei; bedekking; boekomslag; dak; dakbedekking; dakdekken; dek; dekblad; deken; dekken; dekking; dekkleed; kaft; kap; koepel; omslag; overdekking; overkapping; overtrek; schutblad; sprei
devanture dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen etalage; etalageruit; façade; front; gevel; pui; uitstalkast; uitstalraam; voorgevel; voorkant; voorzijde; winkelpui; winkelraam; winkelruit
déguisement dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen camouflage; verberging; verbloeming; verborgene; verheling; verhulling; verkleding; vermomming; versluiering
façade dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen aangezicht; façade; front; gevel; gevelwand; pui; uiterlijke schijn; vooreind; vooreinde; voorgevel; voorkant; voormuur; voorste gedeelte; voorzijde
manteau dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen halflange herenjas; jack; jak; jas; jasje; jekker; mantel; overjas
mascarade dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen façade; schijnvertoning
masque dekmantel; façade; masker; mom; mombakkes; schijn; voorkomen larve
pignon dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen dakgevel; façade; front; gevel; kamwiel; kettingrad; kettingwiel; kroonrad; pui; topgevel; voorgevel; voorkant
travestissement dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen verkleding; vermomming

Verwante woorden van "masker":


Wiktionary: masker

masker
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens

masker vorm van maskeren:

maskeren werkwoord (masker, maskert, maskerde, maskerden, gemaskeerd)

  1. maskeren (verhullen; omhullen; bedekken; )
    couvrir; cacher; voiler; déguiser; envelopper; dissimuler; masquer; camoufler; envelopper de; couvrir de; se revêtir de; se draper dans
    • couvrir werkwoord (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • cacher werkwoord (cache, caches, cachons, cachez, )
    • voiler werkwoord (voile, voiles, voilons, voilez, )
    • déguiser werkwoord (déguise, déguises, déguisons, déguisez, )
    • envelopper werkwoord (enveloppe, enveloppes, enveloppons, enveloppez, )
    • dissimuler werkwoord (dissimule, dissimules, dissimulons, dissimulez, )
    • masquer werkwoord (masque, masques, masquons, masquez, )
    • camoufler werkwoord (camoufle, camoufles, camouflons, camouflez, )
    • envelopper de werkwoord
    • couvrir de werkwoord
    • se revêtir de werkwoord
    • se draper dans werkwoord

Conjugations for maskeren:

o.t.t.
  1. masker
  2. maskert
  3. maskert
  4. maskeren
  5. maskeren
  6. maskeren
o.v.t.
  1. maskerde
  2. maskerde
  3. maskerde
  4. maskerden
  5. maskerden
  6. maskerden
v.t.t.
  1. heb gemaskeerd
  2. hebt gemaskeerd
  3. heeft gemaskeerd
  4. hebben gemaskeerd
  5. hebben gemaskeerd
  6. hebben gemaskeerd
v.v.t.
  1. had gemaskeerd
  2. had gemaskeerd
  3. had gemaskeerd
  4. hadden gemaskeerd
  5. hadden gemaskeerd
  6. hadden gemaskeerd
o.t.t.t.
  1. zal maskeren
  2. zult maskeren
  3. zal maskeren
  4. zullen maskeren
  5. zullen maskeren
  6. zullen maskeren
o.v.t.t.
  1. zou maskeren
  2. zou maskeren
  3. zou maskeren
  4. zouden maskeren
  5. zouden maskeren
  6. zouden maskeren
en verder
  1. ben gemaskeerd
  2. bent gemaskeerd
  3. is gemaskeerd
  4. zijn gemaskeerd
  5. zijn gemaskeerd
  6. zijn gamaskeerd
diversen
  1. masker!
  2. maskert!
  3. gemaskeerd
  4. maskerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor maskeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cacher bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; camoufleren; gevoelens verdringen; iemand van de plaats dringen; in omgeving op laten gaan; van alarm voorzien; verbergen; verdringen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegsteken; wegstoppen
camoufler bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verkleden; vermommen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
couvrir bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; begroeien; bekleden; berichten; beschermen; beschutten; bestrijken; bestrooien; bezaaien; blinderen; compenseren; dekken; emballeren; goedmaken; informeren; inpakken; inwikkelen; kaften; meedelen; melden; met gespannen voorwerp omsluiten; omspannen; overkappen; overspannen; overtrekken; overwelven; rapporteren; stofferen; tijd in beslag nemen; van bekleding voorzien; vergoeden; verpakken; verslag uitbrengen
couvrir de bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren bedelven; begraven; overladen; overstelpen
dissimuler bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; beveiligen; ontveinzen; van alarm voorzien; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
déguiser bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; andere kleren aantrekken; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; omkleden; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verkleden; vermommen; versluieren; verstoppen; wegstoppen; woorden verdraaien
envelopper bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren beperken; bijsluiten; bijvoegen; emballeren; indammen; inkapselen; inkleden; inpakken; inpalmen; inperken; insluiten; inwikkelen; limiteren; om het lijf binden; ombinden; omcirkelen; omsingelen; omsluiten; omwikkelen; omwinden; toevoegen; van afsluitende laag voorzien; verpakken; wikkelen
envelopper de bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
masquer bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren verbergen; verkleden; vermommen; verwijderen
se draper dans bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren zwachtelen
se revêtir de bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
voiler bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
cacher bedekken; met iets bestrijken

Verwante woorden van "maskeren":


Wiktionary: maskeren

maskeren
verb
  1. refl|nld zich ~: een masker opzetten.
maskeren
noun
  1. militaire|fr action de camoufler, art de se dissimuler, ou de rendre invisible une position ou un engin ; résultat de cette action.