Nederlands
Uitgebreide vertaling voor marineren (Nederlands) in het Frans
marineren:
-
marineren (toebereiden)
mariner; épicer; pimenter; saler; macérer-
mariner werkwoord (marine, marines, marinons, marinez, marinent, marinais, marinait, marinions, mariniez, marinaient, marinai, marinas, marina, marinâmes, marinâtes, marinèrent, marinerai, marineras, marinera, marinerons, marinerez, marineront)
-
épicer werkwoord (épice, épices, épiçons, épicez, épicent, épiçais, épiçait, épicions, épiciez, épiçaient, épiçai, épiças, épiça, épiçâmes, épiçâtes, épicèrent, épicerai, épiceras, épicera, épicerons, épicerez, épiceront)
-
pimenter werkwoord (pimente, pimentes, pimentons, pimentez, pimentent, pimentais, pimentait, pimentions, pimentiez, pimentaient, pimentai, pimentas, pimenta, pimentâmes, pimentâtes, pimentèrent, pimenterai, pimenteras, pimentera, pimenterons, pimenterez, pimenteront)
-
saler werkwoord (sale, sales, salons, salez, salent, salais, salait, salions, saliez, salaient, salai, salas, sala, salâmes, salâtes, salèrent, salerai, saleras, salera, salerons, salerez, saleront)
-
macérer werkwoord (macère, macères, macérons, macérez, macèrent, macérais, macérait, macérions, macériez, macéraient, macérai, macéras, macéra, macérâmes, macérâtes, macérèrent, macérerai, macéreras, macérera, macérerons, macérerez, macéreront)
-
Conjugations for marineren:
o.t.t.
- marineer
- marineert
- marineert
- marineren
- marineren
- marineren
o.v.t.
- marineerde
- marineerde
- marineerde
- marineerden
- marineerden
- marineerden
v.t.t.
- heb gemarineerd
- hebt gemarineerd
- heeft gemarineerd
- hebben gemarineerd
- hebben gemarineerd
- hebben gemarineerd
v.v.t.
- had gemarineerd
- had gemarineerd
- had gemarineerd
- hadden gemarineerd
- hadden gemarineerd
- hadden gemarineerd
o.t.t.t.
- zal marineren
- zult marineren
- zal marineren
- zullen marineren
- zullen marineren
- zullen marineren
o.v.t.t.
- zou marineren
- zou marineren
- zou marineren
- zouden marineren
- zouden marineren
- zouden marineren
en verder
- ben gemarineerd
- bent gemarineerd
- is gemarineerd
- zijn gemarineerd
- zijn gemarineerd
- zijn gemarineerd
diversen
- marineer!
- marineert!
- gemarineerd
- marinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
marineren
Vertaal Matrix voor marineren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fait de macerer | marineren | |
fait de mariner | marineren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
macérer | marineren; toebereiden | in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; weken; zachtmaken |
mariner | marineren; toebereiden | inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten |
pimenter | marineren; toebereiden | kruiden; kruiden toevoegen |
saler | marineren; toebereiden | inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; pekelen; zouten |
épicer | marineren; toebereiden | kruiden; kruiden toevoegen |