Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- marchanderen:
-
Wiktionary:
- marchanderen → marchander
- marchanderen → marchander, berlander, barguigner
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor marchanderen (Nederlands) in het Frans
marchanderen:
-
marchanderen (onderhandelen; afdingen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
négocier; rabattre; servir de médiateur dans; marchander-
négocier werkwoord (négocie, négocies, négocions, négociez, négocient, négociais, négociait, négociions, négociiez, négociaient, négociai, négocias, négocia, négociâmes, négociâtes, négocièrent, négocierai, négocieras, négociera, négocierons, négocierez, négocieront)
-
rabattre werkwoord (rabats, rabat, rabattons, rabattez, rabattent, rabattais, rabattait, rabattions, rabattiez, rabattaient, rabattis, rabattit, rabattîmes, rabattîtes, rabattirent, rabattrai, rabattras, rabattra, rabattrons, rabattrez, rabattront)
-
servir de médiateur dans werkwoord
-
marchander werkwoord (marchande, marchandes, marchandons, marchandez, marchandent, marchandais, marchandait, marchandions, marchandiez, marchandaient, marchandai, marchandas, marchanda, marchandâmes, marchandâtes, marchandèrent, marchanderai, marchanderas, marchandera, marchanderons, marchanderez, marchanderont)
-
Conjugations for marchanderen:
o.t.t.
- marchandeer
- marchandeert
- marchandeert
- marchanderen
- marchanderen
- marchanderen
o.v.t.
- marchandeerde
- marchandeerde
- marchandeerde
- marchandeerden
- marchandeerden
- marchandeerden
v.t.t.
- heb gemarchandeerd
- hebt gemarchandeerd
- heeft gemarchandeerd
- hebben gemarchandeerd
- hebben gemarchandeerd
- hebben gemarchandeerd
v.v.t.
- had gemarchandeerd
- had gemarchandeerd
- had gemarchandeerd
- hadden gemarchandeerd
- hadden gemarchandeerd
- hadden gemarchandeerd
o.t.t.t.
- zal marchanderen
- zult marchanderen
- zal marchanderen
- zullen marchanderen
- zullen marchanderen
- zullen marchanderen
o.v.t.t.
- zou marchanderen
- zou marchanderen
- zou marchanderen
- zouden marchanderen
- zouden marchanderen
- zouden marchanderen
diversen
- marchandeer!
- marchandeert!
- gemarchandeerd
- marchanderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor marchanderen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
marchander | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen |
négocier | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | bemiddelen; tussenkomen; verhandelen; verkopen |
rabattre | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | aan stukken slaan; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; opvouwen; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen; vouwen |
servir de médiateur dans | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | bemiddelen; tussenkomen |
Wiktionary: marchanderen
marchanderen
Cross Translation:
verb
-
(sens 1)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• marchanderen | → marchander; berlander; barguigner | ↔ schachern — abwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren |