Nederlands
Uitgebreide vertaling voor manen (Nederlands) in het Frans
manen:
-
manen (vermanen; waarschuwen; berispen; terechtwijzen)
admonester; réprimander-
admonester werkwoord (admoneste, admonestes, admonestons, admonestez, admonestent, admonestais, admonestait, admonestions, admonestiez, admonestaient, admonestai, admonestas, admonesta, admonestâmes, admonestâtes, admonestèrent, admonesterai, admonesteras, admonestera, admonesterons, admonesterez, admonesteront)
-
réprimander werkwoord (réprimande, réprimandes, réprimandons, réprimandez, réprimandent, réprimandais, réprimandait, réprimandions, réprimandiez, réprimandaient, réprimandai, réprimandas, réprimanda, réprimandâmes, réprimandâtes, réprimandèrent, réprimanderai, réprimanderas, réprimandera, réprimanderons, réprimanderez, réprimanderont)
-
-
manen (aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren)
sommer; intimer; sommer de; exhorter à-
sommer werkwoord (somme, sommes, sommons, sommez, somment, sommais, sommait, sommions, sommiez, sommaient, sommai, sommas, somma, sommâmes, sommâtes, sommèrent, sommerai, sommeras, sommera, sommerons, sommerez, sommeront)
-
intimer werkwoord (intime, intimes, intimons, intimez, intiment, intimais, intimait, intimions, intimiez, intimaient, intimai, intimas, intima, intimâmes, intimâtes, intimèrent, intimerai, intimeras, intimera, intimerons, intimerez, intimeront)
-
sommer de werkwoord
-
exhorter à werkwoord
-
-
manen (iemand aansporen)
exhorter à; prier instamment; sommer quelqu'un-
exhorter à werkwoord
-
prier instamment werkwoord
-
sommer quelqu'un werkwoord
-
-
manen (met aandrang herinneren; rappelleren)
mettre en demeure; sommer-
mettre en demeure werkwoord
-
sommer werkwoord (somme, sommes, sommons, sommez, somment, sommais, sommait, sommions, sommiez, sommaient, sommai, sommas, somma, sommâmes, sommâtes, sommèrent, sommerai, sommeras, sommera, sommerons, sommerez, sommeront)
-
Conjugations for manen:
o.t.t.
- maan
- maant
- maant
- manen
- manen
- manen
o.v.t.
- maande
- maande
- maande
- maanden
- maanden
- maanden
v.t.t.
- heb gemaand
- hebt gemaand
- heeft gemaand
- hebben gemaand
- hebben gemaand
- hebben gemaand
v.v.t.
- had gemaand
- had gemaand
- had gemaand
- hadden gemaand
- hadden gemaand
- hadden gemaand
o.t.t.t.
- zal manen
- zult manen
- zal manen
- zullen manen
- zullen manen
- zullen manen
o.v.t.t.
- zou manen
- zou manen
- zou manen
- zouden manen
- zouden manen
- zouden manen
en verder
- ben gemaand
- bent gemaand
- is gemaand
- zijn gemaand
- zijn gemaand
- zijn gemaand
diversen
- maan!
- maant!
- gemaand
- manend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor manen:
Verwante woorden van "manen":
Wiktionary: manen
manen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• manen | → avertir | ↔ caution — to warn |
• manen | → exhorter | ↔ exhort — urge |
• manen | → mânes | ↔ manes — spirits of the dead |
manen vorm van man:
-
de man (kerel; knakker; knul; vent; gozer; gast)
-
de man (manspersoon; vent; kerel)
-
de man (echtgenoot; gade; eega)
-
de man (echtgenoot; partner; eega; levensgezel; levenspartner)
-
de man
Vertaal Matrix voor man:
Verwante woorden van "man":
Synoniemen voor "man":
Antoniemen van "man":
Verwante definities voor "man":
Wiktionary: man
man
Cross Translation:
noun
man
noun
-
Être humain adulte de sexe masculin.
-
être humain mâle ; par opposition à la femme.
- homme → man; manspersoon; vent; kerel; manmens; gozer; gast; menselijk wezen
-
époux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal.
- mari → echtgenoot; man; gemaal
-
homme dans l’espèce humaine.
-
conjoint ; mari.
- époux → echtgenoot; man; gemaal
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• man | → mari; époux | ↔ husband — male partner in marriage |
• man | → homme | ↔ male — human of masculine sex or gender |
• man | → homme | ↔ man — adult male human |
• man | → homme | ↔ Mann — erwachsener, männlicher Mensch |