Nederlands
Uitgebreide vertaling voor malligheid uithalen (Nederlands) in het Frans
malligheid uithalen:
malligheid uithalen werkwoord (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
-
malligheid uithalen (een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; gekheid uithalen)
blaguer; faire le fou; badiner; jouer un tour à; batifoler; folâtrer-
blaguer werkwoord (blague, blagues, blaguons, blaguez, blaguent, blaguais, blaguait, blaguions, blaguiez, blaguaient, blaguai, blaguas, blagua, blaguâmes, blaguâtes, blaguèrent, blaguerai, blagueras, blaguera, blaguerons, blaguerez, blagueront)
-
faire le fou werkwoord
-
badiner werkwoord (badine, badines, badinons, badinez, badinent, badinais, badinait, badinions, badiniez, badinaient, badinai, badinas, badina, badinâmes, badinâtes, badinèrent, badinerai, badineras, badinera, badinerons, badinerez, badineront)
-
jouer un tour à werkwoord
-
batifoler werkwoord (batifole, batifoles, batifolons, batifolez, batifolent, batifolais, batifolait, batifolions, batifoliez, batifolaient, batifolai, batifolas, batifola, batifolâmes, batifolâtes, batifolèrent, batifolerai, batifoleras, batifolera, batifolerons, batifolerez, batifoleront)
-
folâtrer werkwoord (folâtre, folâtres, folâtrons, folâtrez, folâtrent, folâtrais, folâtrait, folâtrions, folâtriez, folâtraient, folâtrai, folâtras, folâtra, folâtrâmes, folâtrâtes, folâtrèrent, folâtrerai, folâtreras, folâtrera, folâtrerons, folâtrerez, folâtreront)
-
Conjugations for malligheid uithalen:
o.t.t.
- haal malligheid uit
- haalt malligheid uit
- haalt malligheid uit
- halen malligheid uit
- halen malligheid uit
- halen malligheid uit
o.v.t.
- haalde malligheid uit
- haalde malligheid uit
- haalde malligheid uit
- haalden malligheid uit
- haalden malligheid uit
- haalden malligheid uit
v.t.t.
- heb malligheid uitgehaald
- hebt malligheid uitgehaald
- heeft malligheid uitgehaald
- hebben malligheid uitgehaald
- hebben malligheid uitgehaald
- hebben malligheid uitgehaald
v.v.t.
- had malligheid uitgehaald
- had malligheid uitgehaald
- had malligheid uitgehaald
- hadden malligheid uitgehaald
- hadden malligheid uitgehaald
- hadden malligheid uitgehaald
o.t.t.t.
- zal malligheid uithalen
- zult malligheid uithalen
- zal malligheid uithalen
- zullen malligheid uithalen
- zullen malligheid uithalen
- zullen malligheid uithalen
o.v.t.t.
- zou malligheid uithalen
- zou malligheid uithalen
- zou malligheid uithalen
- zouden malligheid uithalen
- zouden malligheid uithalen
- zouden malligheid uithalen
diversen
- haal malligheid uit!
- haalt malligheid uit!
- malligheid uitgehaald
- malligheid uithalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze