Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. majoreren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor majoreren (Nederlands) in het Frans

majoreren:

majoreren werkwoord (majoreer, majoreert, majoreerde, majoreerden, gemajoreerd)

  1. majoreren
    majorer
    • majorer werkwoord (majore, majores, majorons, majorez, )

Conjugations for majoreren:

o.t.t.
  1. majoreer
  2. majoreert
  3. majoreert
  4. majoreren
  5. majoreren
  6. majoreren
o.v.t.
  1. majoreerde
  2. majoreerde
  3. majoreerde
  4. majoreerden
  5. majoreerden
  6. majoreerden
v.t.t.
  1. heb gemajoreerd
  2. hebt gemajoreerd
  3. heeft gemajoreerd
  4. hebben gemajoreerd
  5. hebben gemajoreerd
  6. hebben gemajoreerd
v.v.t.
  1. had gemajoreerd
  2. had gemajoreerd
  3. had gemajoreerd
  4. hadden gemajoreerd
  5. hadden gemajoreerd
  6. hadden gemajoreerd
o.t.t.t.
  1. zal majoreren
  2. zult majoreren
  3. zal majoreren
  4. zullen majoreren
  5. zullen majoreren
  6. zullen majoreren
o.v.t.t.
  1. zou majoreren
  2. zou majoreren
  3. zou majoreren
  4. zouden majoreren
  5. zouden majoreren
  6. zouden majoreren
diversen
  1. majoreer!
  2. majoreert!
  3. gemajoreerd
  4. majorerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor majoreren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
majorer majoreren hoger maken; opdrijven; opschroeven; veel doen stijgen; verhogen