Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lummelen (Nederlands) in het Frans

lummelen:

lummelen werkwoord (lummel, lummelt, lummelde, lummelden, gelummeld)

  1. lummelen (lanterfanten; luieren; niksen; rondhangen; nietsdoen)
    fricoter; paresser; bricoler; flâner; déconner; traînasser; traîner; cochonner; fainéanter
    • fricoter werkwoord (fricote, fricotes, fricotons, fricotez, )
    • paresser werkwoord (paresse, paresses, paressons, paressez, )
    • bricoler werkwoord (bricole, bricoles, bricolons, bricolez, )
    • flâner werkwoord (flâne, flânes, flânons, flânez, )
    • déconner werkwoord (déconne, déconnes, déconnons, déconnez, )
    • traînasser werkwoord (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )
    • traîner werkwoord (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • cochonner werkwoord (cochonne, cochonnes, cochonnons, cochonnez, )
    • fainéanter werkwoord (fainéante, fainéantes, fainéantons, fainéantez, )

Conjugations for lummelen:

o.t.t.
  1. lummel
  2. lummelt
  3. lummelt
  4. lummelen
  5. lummelen
  6. lummelen
o.v.t.
  1. lummelde
  2. lummelde
  3. lummelde
  4. lummelden
  5. lummelden
  6. lummelden
v.t.t.
  1. heb gelummeld
  2. hebt gelummeld
  3. heeft gelummeld
  4. hebben gelummeld
  5. hebben gelummeld
  6. hebben gelummeld
v.v.t.
  1. had gelummeld
  2. had gelummeld
  3. had gelummeld
  4. hadden gelummeld
  5. hadden gelummeld
  6. hadden gelummeld
o.t.t.t.
  1. zal lummelen
  2. zult lummelen
  3. zal lummelen
  4. zullen lummelen
  5. zullen lummelen
  6. zullen lummelen
o.v.t.t.
  1. zou lummelen
  2. zou lummelen
  3. zou lummelen
  4. zouden lummelen
  5. zouden lummelen
  6. zouden lummelen
diversen
  1. lummel!
  2. lummelt!
  3. gelummeld
  4. lummelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lummelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bricoler klussen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bricoler lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; dokteren; fröbelen; klusje opknappen; klussen; knoeien; knutselen; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen; sleutelen
cochonner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aanrommelen; aanrotzooien; haspelen; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip; tot een warboel maken; verwarren
déconner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aanklooien; klooien; rotzooien
fainéanter lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen dralen; drentelen; leeglopen; talmen; teuten; treuzelen; vrijlopen
flâner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen banjeren; drentelen; flaneren; leeglopen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondwandelen; sjokken; slenteren; verdwaald zijn; voortsukkelen; vrijlopen
fricoter lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen sjoemelen
paresser lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen
traînasser lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; niksen; rondhangen; rondlummelen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
traîner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; gebukt gaan onder; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen

Verwante woorden van "lummelen":


lummel:

lummel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lummel (boerenlul; hork)
    le péquenot; le plouc
    • péquenot [le ~] zelfstandig naamwoord
    • plouc [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. de lummel (pummel; kinkel; vlegel)
    le malotru; le rustre; le mufle; le butor
    • malotru [le ~] zelfstandig naamwoord
    • rustre [le ~] zelfstandig naamwoord
    • mufle [le ~] zelfstandig naamwoord
    • butor [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lummel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
butor kinkel; lummel; pummel; vlegel roerdomp
malotru kinkel; lummel; pummel; vlegel
mufle kinkel; lummel; pummel; vlegel hoerenjong; hondenneus; hondesnuit; klootzak; kuttenkop; loeder; pleurislijder; pleurislijer; ploert; schlemiel; schoft; slemiel; slungel; smeerlap; snuit van een hond; sukkel; watje
plouc boerenlul; hork; lummel agrariër; boer; boerenkinkel; brutale kerel; heikneuter; hufter; klootzak; ongelikte beer
péquenot boerenlul; hork; lummel agrariër; boer; boerenkinkel; heikneuter
rustre kinkel; lummel; pummel; vlegel agrariër; boer; heikneuter; onbeschofte man; rotjoch; schoffie; sodemieter; vlegel; vlerk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rustre aanmatigend; bot; dorps; lomp; onbehouwen; onbeschaafd; onbeschaamd; onbeschoft; onelegant; ongegeneerd; ongelikt; onopgevoed; plomp; respectloos

Verwante woorden van "lummel":


Wiktionary: lummel

lummel
noun
  1. languette de tissu munie de boutonnières, au col par exemple, afin de relier les pointes du col rabattues ou de les fixer aux manches pour les maintenir en position retroussée.