Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lostrekken (Nederlands) in het Frans
lostrekken:
-
lostrekken (losrukken; losscheuren)
arracher; rompre; dissocier; enlever de force; couper; déchirer; s'arracher-
arracher werkwoord (arrache, arraches, arrachons, arrachez, arrachent, arrachais, arrachait, arrachions, arrachiez, arrachaient, arrachai, arrachas, arracha, arrachâmes, arrachâtes, arrachèrent, arracherai, arracheras, arrachera, arracherons, arracherez, arracheront)
-
rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, rompent, rompais, rompait, rompions, rompiez, rompaient, rompis, rompit, rompîmes, rompîtes, rompirent, romprai, rompras, rompra, romprons, romprez, rompront)
-
dissocier werkwoord (dissocie, dissocies, dissocions, dissociez, dissocient, dissociais, dissociait, dissociions, dissociiez, dissociaient, dissociai, dissocias, dissocia, dissociâmes, dissociâtes, dissocièrent, dissocierai, dissocieras, dissociera, dissocierons, dissocierez, dissocieront)
-
enlever de force werkwoord
-
couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
-
déchirer werkwoord (déchire, déchires, déchirons, déchirez, déchirent, déchirais, déchirait, déchirions, déchiriez, déchiraient, déchirai, déchiras, déchira, déchirâmes, déchirâtes, déchirèrent, déchirerai, déchireras, déchirera, déchirerons, déchirerez, déchireront)
-
s'arracher werkwoord
-
Conjugations for lostrekken:
o.t.t.
- trek los
- trekt los
- trekt los
- trekken los
- trekken los
- trekken los
o.v.t.
- trok los
- trok los
- trok los
- trokken los
- trokken los
- trokken los
v.t.t.
- heb losgetrokken
- hebt losgetrokken
- heeft losgetrokken
- hebben losgetrokken
- hebben losgetrokken
- hebben losgetrokken
v.v.t.
- had losgetrokken
- had losgetrokken
- had losgetrokken
- hadden losgetrokken
- hadden losgetrokken
- hadden losgetrokken
o.t.t.t.
- zal lostrekken
- zult lostrekken
- zal lostrekken
- zullen lostrekken
- zullen lostrekken
- zullen lostrekken
o.v.t.t.
- zou lostrekken
- zou lostrekken
- zou lostrekken
- zouden lostrekken
- zouden lostrekken
- zouden lostrekken
en verder
- ben losgetrokken
- bent losgetrokken
- is losgetrokken
- zijn losgetrokken
- zijn losgetrokken
- zijn losgetrokken
diversen
- trek los!
- trekt los!
- losgetrokken
- lostrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze