Nederlands
Uitgebreide vertaling voor losgooien (Nederlands) in het Frans
losgooien:
-
losgooien (loswerpen)
démarrer; jeter; larguer-
démarrer werkwoord (démarre, démarres, démarrons, démarrez, démarrent, démarrais, démarrait, démarrions, démarriez, démarraient, démarrai, démarras, démarra, démarrâmes, démarrâtes, démarrèrent, démarrerai, démarreras, démarrera, démarrerons, démarrerez, démarreront)
-
jeter werkwoord (jette, jettes, jetons, jetez, jettent, jetais, jetait, jetions, jetiez, jetaient, jetai, jetas, jeta, jetâmes, jetâtes, jetèrent, jetterai, jetteras, jettera, jetterons, jetterez, jetteront)
-
larguer werkwoord (largue, largues, larguons, larguez, larguent, larguais, larguait, larguions, larguiez, larguaient, larguai, larguas, largua, larguâmes, larguâtes, larguèrent, larguerai, largueras, larguera, larguerons, larguerez, largueront)
-
Conjugations for losgooien:
o.t.t.
- gooi los
- gooit los
- gooit los
- gooien los
- gooien los
- gooien los
o.v.t.
- gooide los
- gooide los
- gooide los
- gooiden los
- gooiden los
- gooiden los
v.t.t.
- heb losgegooid
- hebt losgegooid
- heeft losgegooid
- hebben losgegooid
- hebben losgegooid
- hebben losgegooid
v.v.t.
- had losgegooid
- had losgegooid
- had losgegooid
- hadden losgegooid
- hadden losgegooid
- hadden losgegooid
o.t.t.t.
- zal losgooien
- zult losgooien
- zal losgooien
- zullen losgooien
- zullen losgooien
- zullen losgooien
o.v.t.t.
- zou losgooien
- zou losgooien
- zou losgooien
- zouden losgooien
- zouden losgooien
- zouden losgooien
en verder
- ben losgegooid
- bent losgegooid
- is losgegooid
- zijn losgegooid
- zijn losgegooid
- zijn losgegooid
diversen
- gooi los!
- gooit los!
- losgegooid
- losgooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor losgooien:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
démarrer | losgooien; loswerpen | aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; accelereren; beginnen; een begin nemen; entameren; gaan rijden; gas geven; gesprek aanknopen; inluiden; intreden; inzetten; ondernemen; op gang komen; openen; opstarten; optrekken van auto; opwerpen; spurten; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan |
jeter | losgooien; loswerpen | afdanken; afsmijten; afwerpen; ecarteren; eraf schoppen; gooien; kogelen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerwerpen; omlaag werpen; omlaagwerpen; op de grond gooien; slingeren; smijten; toewerpen; verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen; weggooien; wegsmijten |
larguer | losgooien; loswerpen | afsmijten; afwerpen; dumpen; laten vallen |