Nederlands

Uitgebreide vertaling voor loos (Nederlands) in het Frans

loos:

loos bijvoeglijk naamwoord

  1. loos (zoekgeraakt)
    perdu
    • perdu bijvoeglijk naamwoord
  2. loos (zonder taak; vrij)
    libre; vide
    • libre bijvoeglijk naamwoord
    • vide bijvoeglijk naamwoord
  3. loos (ongevuld; leeg; ijdel)
    inoccupé; vainement; non occupé; inutilement

Vertaal Matrix voor loos:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vide gaping; hiaat; holheid; lacune; ledigheid; leegheid; leegte; leemte; lek; lekken; luchtledige ruimte; niets; spouw; vacuüm; voosheid
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
libre loos; vrij; zonder taak beschikbaar; brutaal; disponibel; in een handomdraai; in vrijheid; moeiteloos; natuurlijk; niet beschroomd; onbelemmerd; onbeschroomd; ongedwongen; ongehuwd; ongekunsteld; ontvankelijk; openstaand; stoutmoedig; vacant; vanzelf; vatbaar; vrij; vrijmoedig; vrijpostig; zonder moeite
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inoccupé ijdel; leeg; loos; ongevuld onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbewoond; ongebruikt; ongeopend
inutilement ijdel; leeg; loos; ongevuld ijdel; nodeloos; nutteloos; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbeduidend; ongebruikt; ongeopend; onnodig; overbodig; tevergeefs; vergeefs; vruchteloos; zinloos; zonder nut; zonder resultaat
non occupé ijdel; leeg; loos; ongevuld inhoudsloos; ledig; leeg; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbezet; ongebruikt; ongeopend
perdu loos; zoekgeraakt bedorven; foetsie; kwijt; rot; rottig; slecht; te gronde; verdwaald; verdwenen; vergaan; verloren; vermist; vernield; verrot; verwoest; weg; zoek
vainement ijdel; leeg; loos; ongevuld ijdel; nutteloos; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; tevergeefs; vergeefs; vruchteloos; zonder resultaat
vide loos; vrij; zonder taak inhoudsloos; ledig; leeg; luchtledig; onbebouwd; onbezet; vacuum

Verwante woorden van "loos":

  • loosheid

Wiktionary: loos


loos vorm van lozen:

lozen werkwoord (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)

  1. lozen (afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen)
    éjecter; décharger; excréter; dégager; évacuer; déporter; déverser
    • éjecter werkwoord (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • excréter werkwoord (excrète, excrètes, excrétons, excrétez, )
    • dégager werkwoord (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • évacuer werkwoord (évacue, évacues, évacuons, évacuez, )
    • déporter werkwoord (déporte, déportes, déportons, déportez, )
    • déverser werkwoord (déverse, déverses, déversons, déversez, )

Conjugations for lozen:

o.t.t.
  1. loos
  2. loost
  3. loost
  4. lozen
  5. lozen
  6. lozen
o.v.t.
  1. loosde
  2. loosde
  3. loosde
  4. loosden
  5. loosden
  6. loosden
v.t.t.
  1. heb geloosd
  2. hebt geloosd
  3. heeft geloosd
  4. hebben geloosd
  5. hebben geloosd
  6. hebben geloosd
v.v.t.
  1. had geloosd
  2. had geloosd
  3. had geloosd
  4. hadden geloosd
  5. hadden geloosd
  6. hadden geloosd
o.t.t.t.
  1. zal lozen
  2. zult lozen
  3. zal lozen
  4. zullen lozen
  5. zullen lozen
  6. zullen lozen
o.v.t.t.
  1. zou lozen
  2. zou lozen
  3. zou lozen
  4. zouden lozen
  5. zouden lozen
  6. zouden lozen
en verder
  1. ben geloosd
  2. bent geloosd
  3. is geloosd
  4. zijn geloosd
  5. zijn geloosd
  6. zijn geloosd
diversen
  1. loos!
  2. loost!
  3. geloosd
  4. lozend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lozen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. lozen (spuien)
    le déversement; le dégorgement; la vidange; l'écoulement; l'évacuation

Vertaal Matrix voor lozen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dégager wegruimen
dégorgement lozen; spuien
déversement lozen; spuien afstorten; drainage; drooglegging; neerstorten; ontwatering; spuiïng
vidange lozen; spuien afwatering; drainage; drooglegging; lozing; ontwatering; spuiïng; waterafvoer
écoulement lozen; spuien afloop; afvoer; afwatering; bloeding; bloeduitvloeiing; drainage; drooglegging; lediging; lozing; ontwatering; spuiïng; stromen; uitlaat; uitlaatpijp; verstrijken; verstrijking; vervallen; vlampijp; vloeiing; vloeimiddel; waterafvoer
évacuation lozen; spuien afwatering; drainage; drooglegging; evacuatie; lediging; lozing; ontruiming; ontwatering; waterafvoer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
décharger afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afschieten; afslachten; afvloeien; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitschenken; uitsturen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
dégager afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen banen; bevrijden; detacheren; emanciperen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten; wegstoten; wegtrappen
déporter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afvoeren; deporteren; meedragen; uitzetten; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
déverser afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afrollen; afvoeren; doen wegvloeien; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; ontrollen; overhevelen; overtappen; schenken; spuien; uit de weg gaan; uitgieten; uitrollen; uitschenken; uitstorten; uitwateren; uitwijken; water afvoeren; water lozen
excréter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
éjecter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen uitgooien; uitwerpen
évacuer afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aftappen; evacueren; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegruimen; legen; ontruimen; ontwateren; tappen; uithalen; uitschenken

Wiktionary: lozen

lozen
verb
  1. iets uitwerpen, kwijt zien te raken, gewoonlijk een vloeistof

Cross Translation:
FromToVia
lozen par-dessus bord; jeter; larguer; délester jettison — to eject from a boat

Verwante vertalingen van loos