Nederlands

Uitgebreide vertaling voor leidend (Nederlands) in het Frans

leidend:

leidend bijvoeglijk naamwoord

  1. leidend (aanvoerend; eerste)
    premier; en premier lieu; en avant; décisif; sur le devant; en tête; décisive; qui fait autorité; d'abord; à l'avant
  2. leidend (leidinggevend)
    dirigeant
  3. leidend (voorop; vooraan; voorin)
    sur le devant; en avant; en tête; en premier lieu; devant; en premier; au commencement; d'abord; à l'avant; à l'entrée

Vertaal Matrix voor leidend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devant frontaanzicht; gevel; pui; voorgevel; voorzijde
dirigeant aanvoerder; bestuurder; bevelhebber; bewindvoerder; commandant; kapitein; kopstuk; manager; regeerder; voorzitter
premier koploper
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
en avant voorop
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
au commencement leidend; vooraan; voorin; voorop daarvoor; ervoor; voor
d'abord aanvoerend; eerste; leidend; vooraan; voorin; voorop aanstaande; aanvankelijk; aleer; alvoor; alvorens; dominant; eer; eerst; eerstvolgend; gezaghebbend; maatgevend; ten eerste; toonaangevend; voor; vooraanstaande; voordat; vooreerst
devant leidend; vooraan; voorin; voorop daarvoor; ervoor; voor
dirigeant leidend; leidinggevend
décisif aanvoerend; eerste; leidend afdoend; beslissend; cruciaal; definitieve; dominant; doorslaggevend; elementair; essentieel; gezaghebbend; kardinaal; maatgevend; meestens; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; overtuigend; overwegend; toonaangevend; van levensbelang; vereist; vitaal; vooraanstaande; voornaamst; wezenlijk
décisive aanvoerend; eerste; leidend dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
en avant aanvoerend; eerste; leidend; vooraan; voorin; voorop daarvoor; dominant; ervoor; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; voor; vooraanstaande; voorover; vooruit; voorwaarts
en premier leidend; vooraan; voorin; voorop aanstaande; eerstvolgend
en premier lieu aanvoerend; eerste; leidend; vooraan; voorin; voorop behalve dat; bovenal; bovendien; daarbij; daarenboven; daarvoor; dominant; ervoor; gezaghebbend; maatgevend; op de eerste plaats; ten eerste; toonaangevend; voor; vooraanstaande; vooral; vooreerst
en tête aanvoerend; eerste; leidend; vooraan; voorin; voorop aan het hoofd; daarvoor; dominant; ervoor; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; voor; vooraan; vooraanstaande
premier aanvoerend; eerste; leidend bovenst; bovenste; dominant; eerste; gezaghebbend; maatgevend; opperst; opperste; toonaangevend; vooraanstaande
qui fait autorité aanvoerend; eerste; leidend dominant; gezaghebbend; gezichtsbepalend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
sur le devant aanvoerend; eerste; leidend; vooraan; voorin; voorop daarvoor; dominant; ervoor; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; voor; vooraanstaande
à l'avant aanvoerend; eerste; leidend; vooraan; voorin; voorop daarvoor; dominant; ervoor; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; voor; vooraanstaande
à l'entrée leidend; vooraan; voorin; voorop daarvoor; ervoor; voor

leiden:

leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)

  1. leiden (begeleiden; voeren; meevoeren)
    conduire; guider; mener; diriger; entraîner; balayer
    • conduire werkwoord (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • guider werkwoord (guide, guides, guidons, guidez, )
    • mener werkwoord (mène, mènes, menons, menez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • balayer werkwoord (balaye, balayes, balayons, balayez, )
  2. leiden (leiding geven; besturen; aanvoeren; voorzitten; managen)
    conduire; gérer; diriger; gouverner; mener; présider; commander; manier; administrer
    • conduire werkwoord (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • gérer werkwoord (gère, gères, gérons, gérez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • gouverner werkwoord (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
    • mener werkwoord (mène, mènes, menons, menez, )
    • présider werkwoord (préside, présides, présidons, présidez, )
    • commander werkwoord (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • manier werkwoord (manie, manies, manions, maniez, )
    • administrer werkwoord (administre, administres, administrons, administrez, )
  3. leiden (bevel voeren over; aanvoeren; commanderen; leidinggeven)
    mener; diriger; commander; avoir le commandement; ordonner; présider; gouverner; administrer; piloter
    • mener werkwoord (mène, mènes, menons, menez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • commander werkwoord (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • ordonner werkwoord (ordonne, ordonnes, ordonnons, ordonnez, )
    • présider werkwoord (préside, présides, présidons, présidez, )
    • gouverner werkwoord (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
    • administrer werkwoord (administre, administres, administrons, administrez, )
    • piloter werkwoord (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, )

Conjugations for leiden:

o.t.t.
  1. leid
  2. leidt
  3. leidt
  4. leiden
  5. leiden
  6. leiden
o.v.t.
  1. leidde
  2. leidde
  3. leidde
  4. leidden
  5. leidden
  6. leidden
v.t.t.
  1. heb geleid
  2. hebt geleid
  3. heeft geleid
  4. hebben geleid
  5. hebben geleid
  6. hebben geleid
v.v.t.
  1. had geleid
  2. had geleid
  3. had geleid
  4. hadden geleid
  5. hadden geleid
  6. hadden geleid
o.t.t.t.
  1. zal leiden
  2. zult leiden
  3. zal leiden
  4. zullen leiden
  5. zullen leiden
  6. zullen leiden
o.v.t.t.
  1. zou leiden
  2. zou leiden
  3. zou leiden
  4. zouden leiden
  5. zouden leiden
  6. zouden leiden
en verder
  1. ben geleid
  2. bent geleid
  3. is geleid
  4. zijn geleid
  5. zijn geleid
  6. zijn geleid
diversen
  1. leid!
  2. leidt!
  3. geleid
  4. leidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor leiden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
administrer aanvoeren; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; voorzitten administreren; beheren; besturen; binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken
avoir le commandement aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
balayer begeleiden; leiden; meevoeren; voeren afvegen; bezemen; opvegen; ruimen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vagen; vegen; vlakken; wegvagen; wegvegen; wissen
commander aanvoeren; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; voorzitten bestellen; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; iem. afdwingen; macht uitoefenen; ontrukken; onttrekken; opdragen; orderen; overheersen; regeren; verordenen; voorschrijven
conduire aanvoeren; begeleiden; besturen; leiden; leiding geven; managen; meevoeren; voeren; voorzitten aan het stuur zitten; begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; karren; meegaan; meelopen; rijden; rondleiden; sturen; vergezellen; volgen; wegbrengen; zenden
diriger aanvoeren; begeleiden; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; meevoeren; voeren; voorzitten aansturen; administreren; beheren; besturen; bevelen; commanderen; decreteren; erdoor loodsen; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; karren; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; rijden; verordenen
entraîner begeleiden; leiden; meevoeren; voeren aanlokken; africhten; bekwamen; coachen; dier africhten; dresseren; harden; lokken; meelokken; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; met zich meeslepen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen; trekken; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verleiden; verlokken; vlakken; voortlokken; voorttrekken; weglokken; wegvegen; wissen
gouverner aanvoeren; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; voorzitten bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; macht uitoefenen; machtiger zijn; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; regeren; terughouden
guider begeleiden; leiden; meevoeren; voeren erdoor loodsen
gérer aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten administreren; beheren; besturen; iets aankunnen; managen
manier aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten behandelen; iets aankunnen; managen; manoeuvreren; marcheren; onder behandeling nemen
mener aanvoeren; begeleiden; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; meevoeren; voeren; voorzitten begeleiden; chaperonneren; een voorsprong hebben; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen; voorliggen; wegbrengen
ordonner aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven afkondigen; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; ordenen; ordonneren; uitvaardigen; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven
piloter aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven binnenleiden; binnenloodsen; karren; navigeren; rijden; vliegtuig besturen
présider aanvoeren; besturen; bevel voeren over; commanderen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; voorzitten
- voeren

Synoniemen voor "leiden":


Antoniemen van "leiden":


Verwante definities voor "leiden":

  1. aangeven wat er moet gebeuren1
    • de voorzitter leidt de vergadering1
  2. vooropgaan of bovenaan staan1
    • Ajax leidt in de eredivisie van het voetbal1
  3. in een bepaalde richting gaan1
    • deze weg leidt naar Amsterdam1

Wiktionary: leiden

leiden
verb
  1. toucher par un bout.
  2. mener, guider, diriger vers un lieu déterminé.
  3. diriger.
  4. accompagner quelqu’un pour lui montrer le chemin.
  5. Conduire (sens général)
  6. Administrer, diriger
  7. tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Cross Translation:
FromToVia
leiden canaliser channel — direct the flow
leiden commander; chapeauter; diriger head — (transitive) be in command of
leiden guider lead — guide or conduct with the hand, or by means of some physical contact connection
leiden mener; conduire; guider lead — guide or conduct in a certain course
leiden mener lead — go or be in advance of; precede
leiden commander; diriger lead — conduct or direct with authority
leiden conduire; pousser; amener lead — draw or direct by influence
leiden mener lead — guide or conduct oneself
leiden gérer manage — to direct or be in charge
leiden diriger leiten — die Führung ausüben
leiden conduire leiten — etwas in eine bestimmte Richtung/an ein bestimmtes Ziel lenken