Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. las:
  2. lassen:
  3. lezen:
  4. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor las (Nederlands) in het Frans

las:

las [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de las (lasnaad; welnaad)
    la soudure; le joint
    • soudure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • joint [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. de las (samenvoeging; verbinding)
    la soudure; le joint; la jonction; l'assemblage; le raccord
    • soudure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • joint [le ~] zelfstandig naamwoord
    • jonction [la ~] zelfstandig naamwoord
    • assemblage [le ~] zelfstandig naamwoord
    • raccord [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de las (tussenvoegsel; tussenstuk; tussenzetsel)
    le raccord
    • raccord [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor las:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assemblage las; samenvoeging; verbinding aaneenkoppeling; aaneenvoeging; accumulatie; assemblage; assembleren; bijeenlegging; hoop; koppeling; montage; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; samenstelling; samenvoeging; stapel; verbinding
joint las; lasnaad; samenvoeging; verbinding; welnaad metselwerk; naad; stickie; voeg; voegwerk
jonction las; samenvoeging; verbinding aaneenkoppeling; aaneensluiting; aaneenvoeging; aansluiting; aanvoegen; connectie; contact; koppeling; kruising; kruising van straten; kruispunt; samenvoeging; splitsing; spoorwegknooppunt; verbinden; verbinding; wegkruising; wegsplitsing
raccord las; samenvoeging; tussenstuk; tussenvoegsel; tussenzetsel; verbinding aaneenkoppeling; aansluitstuk; fitting; koppeling; verbinding; verbindingsstuk
soudure las; lasnaad; samenvoeging; verbinding; welnaad overbrugging; soldeer; soldeerpasta; soldeersel; vloeimiddel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joint bijeengevoegd; samengevoegd

Verwante woorden van "las":


las vorm van lassen:

lassen werkwoord (las, last, laste, lasten, gelast)

  1. lassen
    souder; joindre
    • souder werkwoord (soude, soudes, soudons, soudez, )
    • joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, )
  2. lassen (aaneenlassen)
    souder; braser; joindre; coudre; empatter
    • souder werkwoord (soude, soudes, soudons, soudez, )
    • braser werkwoord
    • joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, )
    • coudre werkwoord (couds, coudt, cousons, cousez, )
    • empatter werkwoord

Conjugations for lassen:

o.t.t.
  1. las
  2. last
  3. last
  4. lassen
  5. lassen
  6. lassen
o.v.t.
  1. laste
  2. laste
  3. laste
  4. lasten
  5. lasten
  6. lasten
v.t.t.
  1. heb gelast
  2. hebt gelast
  3. heeft gelast
  4. hebben gelast
  5. hebben gelast
  6. hebben gelast
v.v.t.
  1. had gelast
  2. had gelast
  3. had gelast
  4. hadden gelast
  5. hadden gelast
  6. hadden gelast
o.t.t.t.
  1. zal lassen
  2. zult lassen
  3. zal lassen
  4. zullen lassen
  5. zullen lassen
  6. zullen lassen
o.v.t.t.
  1. zou lassen
  2. zou lassen
  3. zou lassen
  4. zouden lassen
  5. zouden lassen
  6. zouden lassen
en verder
  1. is gelast
diversen
  1. las!
  2. last!
  3. gelast
  4. lassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lassen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de lassen (welnaden; lasnaden)
    la soudures

Vertaal Matrix voor lassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joindre aanlassen
soudures lasnaden; lassen; welnaden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
braser aaneenlassen; lassen
coudre aaneenlassen; lassen hechten; vastnaaien
empatter aaneenlassen; lassen
joindre aaneenlassen; lassen aaneenschakelen; afspreken; bij elkaar leggen; bijdoen; bijeen voegen; bijsluiten; bijvoegen; binden; boeien; bundelen; combineren; doorverbinden; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; elkaar zien; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; fuseren; ineensmelten; ketenen; kluisteren; koppelen; meegeven; meesturen; meezenden; paren; samenbundelen; samengaan; samenkomen; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; toevoegen; treffen; verbinden; versmelten; voegen
souder aaneenlassen; lassen hardsolderen; solderen

Verwante woorden van "lassen":


Wiktionary: lassen

lassen
verb
  1. joindre des pièces de métal ensemble, au moyen d’une composition métallique fusible.

Cross Translation:
FromToVia
lassen braser; souder weld — to join materials (especially metals) by applying heat

las vorm van lezen:

lezen werkwoord (lees, leest, las, lazen, gelezen)

  1. lezen
    lire; étudier; s'informer
    • lire werkwoord (lis, lit, lisons, lisez, )
    • étudier werkwoord (étudie, étudies, étudions, étudiez, )
    • s'informer werkwoord

Conjugations for lezen:

o.t.t.
  1. lees
  2. leest
  3. leest
  4. lezen
  5. lezen
  6. lezen
o.v.t.
  1. las
  2. las
  3. las
  4. lazen
  5. lazen
  6. lazen
v.t.t.
  1. heb gelezen
  2. hebt gelezen
  3. heeft gelezen
  4. hebben gelezen
  5. hebben gelezen
  6. hebben gelezen
v.v.t.
  1. had gelezen
  2. had gelezen
  3. had gelezen
  4. hadden gelezen
  5. hadden gelezen
  6. hadden gelezen
o.t.t.t.
  1. zal lezen
  2. zult lezen
  3. zal lezen
  4. zullen lezen
  5. zullen lezen
  6. zullen lezen
o.v.t.t.
  1. zou lezen
  2. zou lezen
  3. zou lezen
  4. zouden lezen
  5. zouden lezen
  6. zouden lezen
en verder
  1. is gelezen
  2. zijn gelezen
diversen
  1. lees!
  2. leest!
  3. gelezen
  4. lezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lezen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. lezen
    l'acte de lire; la lecture

Vertaal Matrix voor lezen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acte de lire lezen
lecture lezen afspelen; geloofsleer; lectuur; leer; leerstelling; leerstuk; leesbeurt; leesvoer; lering; lezing; versie; voorlezing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lire lezen aflezen; afspelen; bestuderen; bijeen lezen; hardoplezen; uitlezen; voorlezen
s'informer lezen aankomen; bestuderen; bezoeken; informeren; inlopen; langskomen; naslaan; naspeuren; nasporen; navorsen; navraag doen; navragen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen
étudier lezen bestuderen; blokken; controleren; doornemen; doorvorsen; instuderen; leerstof erin stampen; leren; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; navorsen; onderwijzen; onderzoeken; studeren

Verwante definities voor "lezen":

  1. naar woorden kijken en begrijpen wat er staat1
    • in mijn vrije tijd lees ik graag1

Wiktionary: lezen

lezen
verb
  1. zien en interpreteren van tekst
lezen
noun
  1. Action d’une personne qui lit à haute voix.
verb
  1. interpréter des informations écrites sous forme de mots ou de dessins sur un support.

Cross Translation:
FromToVia
lezen lire lesen — (transitiv): Schriftzeichen, Worte und Texte (mithilfe der Augen) wahrnehmen sowie (im Gehirn) verarbeiten und verstehen
lezen lire read — look at and interpret letters or other information
lezen lire read — have the ability to read text or other information
lezen lecture reading — the process of interpreting written language
lezen feuilleter skim — read quickly, skipping some detail