Nederlands

Uitgebreide vertaling voor land (Nederlands) in het Frans

land:

land [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het land (landmassa)
    la terre
    • terre [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. het land (natie; staat; rijk)
    l'Etat; la nation; l'état; le royaume; l'empire; l'autorités; la situation; la condition; le peuple; la circonstance
    • Etat [le ~] zelfstandig naamwoord
    • nation [la ~] zelfstandig naamwoord
    • état [le ~] zelfstandig naamwoord
    • royaume [le ~] zelfstandig naamwoord
    • empire [le ~] zelfstandig naamwoord
    • autorités [la ~] zelfstandig naamwoord
    • situation [la ~] zelfstandig naamwoord
    • condition [la ~] zelfstandig naamwoord
    • peuple [le ~] zelfstandig naamwoord
    • circonstance [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. het land (landschap)
    le paysage
    • paysage [le ~] zelfstandig naamwoord
  4. het land (platteland)
    la campagne

Vertaal Matrix voor land:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Etat land; natie; rijk; staat autoriteiten; openbaar gezag; overheid; rijksbestuur
autorités land; natie; rijk; staat autoriteit; autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; gezag; gezaghebbenden; gezaghebbers; gezagsorgaan; hogerhand; instantie; openbaar gezag; overheid; rijksbestuur
campagne land; platteland actie; campagne; marketingcampagne; platteland; protestbijeenkomst; publieke betoging; veldtocht
circonstance land; natie; rijk; staat conditie; staat; toestand
condition land; natie; rijk; staat artikel; beding; bepaling; beperking; clausule; conditie; criterium; eis; gesteldheid; kriterium; must; positie; restrictie; staat; toestand; vereiste; voorbehoud; voorwaarde; zinsnede
empire land; natie; rijk; staat autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; imperium; keizerrijk; openbaar gezag; overheid; rijksbestuur
nation land; natie; rijk; staat natie; volk
paysage land; landschap afdrukstand Liggend; liggend
peuple land; natie; rijk; staat mensen; natie; volk
royaume land; natie; rijk; staat autoriteiten; koninkrijk; openbaar gezag; overheid; rijk; rijksbestuur
situation land; natie; rijk; staat baan; conditie; dienstbetrekking; functie; gesteldheid; job; ligging; locatie; omstandigheden; omstandigheid; plaatsbepaling; positie; situatie; staat; stand van zaken; toestand
terre land; landmassa aarde; aardkorst; bodem; bodemoppervlak; grond; landgoed; wereld
état land; natie; rijk; staat aanzien; achtbaarheid; conditie; gesteldheid; positie; prestige; staat; status; toestand
- rijk; staat

Verwante woorden van "land":


Synoniemen voor "land":


Verwante definities voor "land":

  1. wat geen stad is1
    • wij wonen op het (platte)land1
  2. wat niet door water bedekt is1
    • we stappen uit de boot, we gaan aan land1
  3. gebied binnen bepaalde grenzen met eigen regering1
    • in dit land wonen 14 miljoen mensen1

Wiktionary: land

land
noun
  1. een geografisch gebied aan één bepaald gezag onderworpen
  2. niet verstedelijkt gebied
  3. het eigen land, het land waar men geboren is
land
noun
  1. Terrain de campagne
  2. géographie|fr certain étendue de pays.
  3. terre du domaine auquel un serf était attacher, à l’époque féodale, en sorte qu’on le vendre avec le fonds.
  4. territoire d’une nation.
  5. Surface de notre planète qui n’est pas recouverte par l’eau
  6. Partie que l’on possède
  7. sol sur lequel nous marcher, sur lequel les maisons construire, qui produire et nourrir les végétaux.

Cross Translation:
FromToVia
land contrée; pays country — region of land
land pays; contrée country — nation state
land terre land — part of Earth which is not covered by oceans or other bodies of water
land terrain; terre land — real estate or landed property
land pays; contrée land — country or region
land pays land — someone's homeplace
land sans littoral; enclavé landlocked — surrounded by land

landen:

landen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de landen
    le pays; la nations
    • pays [le ~] zelfstandig naamwoord
    • nations [la ~] zelfstandig naamwoord

landen werkwoord (land, landt, landde, landden, geland)

  1. landen (aankomen op vliegveld)
    atterrir; arriver à l'aéroport
    • atterrir werkwoord (atterris, atterrit, atterrissons, atterrissez, )
  2. landen (terechtkomen; neerkomen; op de grond komen)
    se retrouver; aterrir dans; se poser; arriver dans; descendre; tomber; échouer; se poser à terre
    • se retrouver werkwoord
    • aterrir dans werkwoord
    • se poser werkwoord
    • arriver dans werkwoord
    • descendre werkwoord (descends, descend, descendons, descendez, )
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • échouer werkwoord (échoue, échoues, échouons, échouez, )
    • se poser à terre werkwoord
  3. landen (neerdalen; afdalen; neerkomen; )
    descendre pour atterrir; atterrir; tomber; glisser
    • atterrir werkwoord (atterris, atterrit, atterrissons, atterrissez, )
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • glisser werkwoord (glisse, glisses, glissons, glissez, )

Conjugations for landen:

o.t.t.
  1. land
  2. landt
  3. landt
  4. landen
  5. landen
  6. landen
o.v.t.
  1. landde
  2. landde
  3. landde
  4. landden
  5. landden
  6. landden
v.t.t.
  1. ben geland
  2. bent geland
  3. is geland
  4. zijn geland
  5. zijn geland
  6. zijn geland
v.v.t.
  1. was geland
  2. was geland
  3. was geland
  4. waren geland
  5. waren geland
  6. waren geland
o.t.t.t.
  1. zal landen
  2. zult landen
  3. zal landen
  4. zullen landen
  5. zullen landen
  6. zullen landen
o.v.t.t.
  1. zou landen
  2. zou landen
  3. zou landen
  4. zouden landen
  5. zouden landen
  6. zouden landen
diversen
  1. land!
  2. landt!
  3. geland
  4. landend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor landen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nations landen naties; volken; volkeren
pays landen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arriver dans landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen
arriver à l'aéroport aankomen op vliegveld; landen
aterrir dans landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen
atterrir aankomen op vliegveld; afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen aflopen; raken; terechtkomen; treffen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
descendre landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen afdalen; afklimmen; afkomen; aflopen; afmaken; afrijden; afstappen; afstijgen; afzetten; dalen; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; eraf klimmen; eraf rijden; erafklimmen; executeren; inkrimpen; kleiner worden; lager worden; laten uitstappen; liquideren; naar beneden brengen; naar beneden dragen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; naar beneden rijden; naar beneden tillen; naarbeneden glijden; neer laten zakken; neerbrengen; neergaan; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaagdragen; omlaaggaan; omlaagklauteren; omlaagrijden; omlaagstappen; omlaagtillen; overhoopschieten; schieten op; slinken; van kant maken; vergaan; verlopen; vermoorden; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
descendre pour atterrir afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen
glisser afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afglijden; eraf glijden; floepen; glibberen; glijden; glippen; naar beneden glijden; omlaag glijden; onderuitgaan; roetsjen; slippen; snel bewegen; toestoppen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegglippen; wegschieten
se poser landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen
se poser à terre landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen
se retrouver landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen aflopen; belanden; geraken; raken; terechtkomen; treffen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voorbijgaan
tomber afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; flikkeren; hangen; kelderen; kiepen; kieperen; naar beneden donderen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerstorten; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; tuimelen; vallen; zakken
échouer landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen afgaan; begeven; falen; flippen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; ten val komen; vallen; verkeerd lopen

Verwante woorden van "landen":


Wiktionary: landen

landen
verb
  1. vanuit de zee, de lucht of de ruimte voet op vaste bodem zetten
landen
Cross Translation:
FromToVia
landen atterrir; se poser land — to descend to a surface, especially from the air
landen poser land — to bring to land

Verwante vertalingen van land