Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kurken (Nederlands) in het Frans
kurken:
-
kurken
Conjugations for kurken:
o.t.t.
- kurk
- kurkt
- kurkt
- kurken
- kurken
- kurken
o.v.t.
- kurkte
- kurkte
- kurkte
- kurkten
- kurkten
- kurkten
v.t.t.
- heb gekurkt
- hebt gekurkt
- heeft gekurkt
- hebben gekurkt
- hebben gekurkt
- hebben gekurkt
v.v.t.
- had gekurkt
- had gekurkt
- had gekurkt
- hadden gekurkt
- hadden gekurkt
- hadden gekurkt
o.t.t.t.
- zal kurken
- zult kurken
- zal kurken
- zullen kurken
- zullen kurken
- zullen kurken
o.v.t.t.
- zou kurken
- zou kurken
- zou kurken
- zouden kurken
- zouden kurken
- zouden kurken
diversen
- kurk!
- kurkt!
- gekurkt
- kurkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kurken
Vertaal Matrix voor kurken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
boucher | slachter; slager; vleeshouwer | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
boucher | kurken | afsluiten; breeuwen; dichten; dichtkurken; gaten dichten; gaten stoppen; naar einde toewerken; stoppen |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
de liège | kurken | |
en liège | kurken |
Verwante woorden van "kurken":
kurken vorm van kurk:
-
de kurk
Vertaal Matrix voor kurk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bouchon | kurk | dobber; file; filevorming; kroonkurk; muurplug; opstopping; plug; stagnatie; stilstand; stop; verkeersopstopping; verkeersstremming; verstopping; zekering |
liège | kurk | stop; zekering |
écorce | kurk | bast; boomschors; korst; korstje; omhulling; peul; roof; schaal; schelp; schil; schors; stukje schors; vel; wondkorst |
Verwante woorden van "kurk":
Wiktionary: kurk
kurk
Cross Translation:
noun
kurk
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kurk | → liège | ↔ cork — bark of the cork oak |
• kurk | → bouchon | ↔ cork — bottle stopper |
• kurk | → bouchon de liège; bouchon | ↔ Kork — ostmitteldeutsch, süddeutsch, österreichisch: Flaschenstöpsel aus Kork |
• kurk | → liège | ↔ Kork — 2,5 bis 20 cm dicke Rinde der Korkeiche (quercus suber), aus lückenlos aneinander schließenden Zellen, die für Flüssigkeiten und Gase schwer durchlässig sind |