Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- kreunen:
-
Wiktionary:
- kreunen → gémir
- kreunen → gémir, mugir, pleurnicher
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kreunen (Nederlands) in het Frans
kreunen:
-
kreunen (steunen)
gémir; pousser des gémissements; se lamenter; geindre-
gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, gémissent, gémissais, gémissait, gémissions, gémissiez, gémissaient, gémîmes, gémîtes, gémirent, gémirai, gémiras, gémira, gémirons, gémirez, gémiront)
-
pousser des gémissements werkwoord
-
se lamenter werkwoord
-
geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, geignent, geignais, geignait, geignions, geigniez, geignaient, geignis, geignit, geignîmes, geignîtes, geignirent, geindrai, geindras, geindra, geindrons, geindrez, geindront)
-
Conjugations for kreunen:
o.t.t.
- kreun
- kreunt
- kreunt
- kreunen
- kreunen
- kreunen
o.v.t.
- kreunde
- kreunde
- kreunde
- kreunden
- kreunden
- kreunden
v.t.t.
- heb gekreund
- hebt gekreund
- heeft gekreund
- hebben gekreund
- hebben gekreund
- hebben gekreund
v.v.t.
- had gekreund
- had gekreund
- had gekreund
- hadden gekreund
- hadden gekreund
- hadden gekreund
o.t.t.t.
- zal kreunen
- zult kreunen
- zal kreunen
- zullen kreunen
- zullen kreunen
- zullen kreunen
o.v.t.t.
- zou kreunen
- zou kreunen
- zou kreunen
- zouden kreunen
- zouden kreunen
- zouden kreunen
diversen
- kreun!
- kreunt!
- gekreund
- kreunend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kreunen (steunen; zuchten)
le gémissement
Vertaal Matrix voor kreunen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gémissement | kreunen; steunen; zuchten | bezwaar; diepe zucht; geblaat; gehuil; gejammer; gekerm; geklaag; gekreun; gelamenteer; gemekker; gesteun; geweeklaag; grief; het klagen; jammerklacht; klacht; verzuchting; weeklacht; zucht |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
geindre | kreunen; steunen | brullen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; etteren; griepen; huilen; janken; jengelen; kermen; klieren; krijsen; schreien; uitgieren; zeiken |
gémir | kreunen; steunen | emmeren; huilen; jammeren; janken; jeremiëren; kermen; klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen; schreien; verzuchten; weeklagen; wenen; zucht slaken; zuchten |
pousser des gémissements | kreunen; steunen | klagen; misnoegen uiten; over iets mopperen |
se lamenter | kreunen; steunen | jammeren; jeremiëren; klagen; lamenteren; misnoegen uiten; over iets mopperen; weeklagen; zich beklagen |