Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- krabbel:
- krabbelen:
-
Wiktionary:
- krabbel → esquisse, signature, égratignure
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor krabbel (Nederlands) in het Frans
krabbel:
-
de krabbel (aantekening; briefje; kattebelletje; kladbriefje; kladje; schrijfsel)
la note; le brouillon; l'égratignure; la coupure; le gribouillis; le petit billet; le mot; le billet; le griffonnage; le bout de papier; le petit mot -
de krabbel (kladbriefje; kladje; kattebelletje; schrijfsel; krabbelbriefje)
-
de krabbel (slecht handschrift; hanenpoten; gekrabbel; gekladder; prulgeschrift)
Vertaal Matrix voor krabbel:
Verwante woorden van "krabbel":
Wiktionary: krabbel
krabbel
noun
-
arts|fr peinture|fr (architecture) premier trait d’un dessin ; ébauche, essai en petit d’un ouvrage de peinture, de sculpture ou d’architecture.
-
Nom d’une personne écrit de sa main, mis à la fin d’une lettre, d’un contrat, ou d’un acte quelconque, pour le certifier, pour le confirmer, pour le rendre valable.
-
action d’égratigner ou résultat de cette action.
krabbel vorm van krabbelen:
-
krabbelen
dessiner; tracer; griffonner; patiner maladroitement-
dessiner werkwoord (dessine, dessines, dessinons, dessinez, dessinent, dessinais, dessinait, dessinions, dessiniez, dessinaient, dessinai, dessinas, dessina, dessinâmes, dessinâtes, dessinèrent, dessinerai, dessineras, dessinera, dessinerons, dessinerez, dessineront)
-
tracer werkwoord (trace, traces, traçons, tracez, tracent, traçais, traçait, tracions, traciez, traçaient, traçai, traças, traça, traçâmes, traçâtes, tracèrent, tracerai, traceras, tracera, tracerons, tracerez, traceront)
-
griffonner werkwoord (griffonne, griffonnes, griffonnons, griffonnez, griffonnent, griffonnais, griffonnait, griffonnions, griffonniez, griffonnaient, griffonnai, griffonnas, griffonna, griffonnâmes, griffonnâtes, griffonnèrent, griffonnerai, griffonneras, griffonnera, griffonnerons, griffonnerez, griffonneront)
-
patiner maladroitement werkwoord
-
Conjugations for krabbelen:
o.t.t.
- krabbel
- krabbelt
- krabbelt
- krabbelen
- krabbelen
- krabbelen
o.v.t.
- krabbelde
- krabbelde
- krabbelde
- krabbelden
- krabbelden
- krabbelden
v.t.t.
- heb gekrabbeld
- hebt gekrabbeld
- heeft gekrabbeld
- hebben gekrabbeld
- hebben gekrabbeld
- hebben gekrabbeld
v.v.t.
- had gekrabbeld
- had gekrabbeld
- had gekrabbeld
- hadden gekrabbeld
- hadden gekrabbeld
- hadden gekrabbeld
o.t.t.t.
- zal krabbelen
- zult krabbelen
- zal krabbelen
- zullen krabbelen
- zullen krabbelen
- zullen krabbelen
o.v.t.t.
- zou krabbelen
- zou krabbelen
- zou krabbelen
- zouden krabbelen
- zouden krabbelen
- zouden krabbelen
en verder
- ben gekrabbeld
- bent gekrabbeld
- is gekrabbeld
- zijn gekrabbeld
- zijn gekrabbeld
- zijn gekrabbeld
diversen
- krabbel!
- krabbelt!
- gekrabbeld
- krabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
krabbelen (met de nagels krabbelen; gekrabbel)