Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kort maken (Nederlands) in het Frans
kort maken:
kort maken werkwoord (maak 't kort, maakt 't kort, maakte 't kort, maakten 't kort, 't kort gemaakt)
-
kort maken (kort knippen; korten)
couper; découper; tailler; raccourcir; donner un coup de ciseaux-
couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
-
découper werkwoord (découpe, découpes, découpons, découpez, découpent, découpais, découpait, découpions, découpiez, découpaient, découpai, découpas, découpa, découpâmes, découpâtes, découpèrent, découperai, découperas, découpera, découperons, découperez, découperont)
-
tailler werkwoord (taille, tailles, taillons, taillez, taillent, taillais, taillait, taillions, tailliez, taillaient, taillai, taillas, tailla, taillâmes, taillâtes, taillèrent, taillerai, tailleras, taillera, taillerons, taillerez, tailleront)
-
raccourcir werkwoord (raccourcis, raccourcit, raccourcissons, raccourcissez, raccourcissent, raccourcissais, raccourcissait, raccourcissions, raccourcissiez, raccourcissaient, raccourcîmes, raccourcîtes, raccourcirent, raccourcirai, raccourciras, raccourcira, raccourcirons, raccourcirez, raccourciront)
-
donner un coup de ciseaux werkwoord
-
-
kort maken (korte tijd blijven)
raccourcir-
raccourcir werkwoord (raccourcis, raccourcit, raccourcissons, raccourcissez, raccourcissent, raccourcissais, raccourcissait, raccourcissions, raccourcissiez, raccourcissaient, raccourcîmes, raccourcîtes, raccourcirent, raccourcirai, raccourciras, raccourcira, raccourcirons, raccourcirez, raccourciront)
-
Conjugations for kort maken:
o.t.t.
- maak 't kort
- maakt 't kort
- maakt 't kort
- maken 't kort
- maken 't kort
- maken 't kort
o.v.t.
- maakte 't kort
- maakte 't kort
- maakte 't kort
- maakten 't kort
- maakten 't kort
- maakten 't kort
v.t.t.
- heb 't kort gemaakt
- hebt 't kort gemaakt
- heeft 't kort gemaakt
- hebben 't kort gemaakt
- hebben 't kort gemaakt
- hebben 't kort gemaakt
v.v.t.
- had 't kort gemaakt
- had 't kort gemaakt
- had 't kort gemaakt
- hadden 't kort gemaakt
- hadden 't kort gemaakt
- hadden 't kort gemaakt
o.t.t.t.
- zal kort maken
- zult kort maken
- zal kort maken
- zullen kort maken
- zullen kort maken
- zullen kort maken
o.v.t.t.
- zou kort maken
- zou kort maken
- zou kort maken
- zouden kort maken
- zouden kort maken
- zouden kort maken
diversen
- maak 't kort!
- maakt 't kort!
- 't kort gemaakt
- 't kort makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kort maken:
Computer vertaling door derden: