Nederlands
Uitgebreide vertaling voor knarsen (Nederlands) in het Frans
knarsen:
-
knarsen
grincer; crisser-
grincer werkwoord (grince, grinces, grinçons, grincez, grincent, grinçais, grinçait, grincions, grinciez, grinçaient, grinçai, grinças, grinça, grinçâmes, grinçâtes, grincèrent, grincerai, grinceras, grincera, grincerons, grincerez, grinceront)
-
crisser werkwoord (crisse, crisses, crissons, crissez, crissent, crissais, crissait, crissions, crissiez, crissaient, crissai, crissas, crissa, crissâmes, crissâtes, crissèrent, crisserai, crisseras, crissera, crisserons, crisserez, crisseront)
-
Conjugations for knarsen:
o.t.t.
- knars
- knarst
- knarst
- knarsen
- knarsen
- knarsen
o.v.t.
- knarste
- knarste
- knarste
- knarsten
- knarsten
- knarsten
v.t.t.
- heb geknarst
- hebt geknarst
- heeft geknarst
- hebben geknarst
- hebben geknarst
- hebben geknarst
v.v.t.
- had geknarst
- had geknarst
- had geknarst
- hadden geknarst
- hadden geknarst
- hadden geknarst
o.t.t.t.
- zal knarsen
- zult knarsen
- zal knarsen
- zullen knarsen
- zullen knarsen
- zullen knarsen
o.v.t.t.
- zou knarsen
- zou knarsen
- zou knarsen
- zouden knarsen
- zouden knarsen
- zouden knarsen
diversen
- knars!
- knarst!
- geknarst
- knarsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor knarsen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
crisser | knarsen | knisperen; raspen; ritselen; schaven; schuren |
grincer | knarsen | piepen; raspen; schaven; schuren |