Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klim (Nederlands) in het Frans

klim:

klim [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de klim (beklimming; bestijging)
    l'ascension; la montée; l'escalade

Vertaal Matrix voor klim:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ascension beklimming; bestijging; klim aangroeiing; aanwas; bergbeklimming; opklimmen; stijgen; vermeerdering
escalade beklimming; bestijging; klim escalatie; geklauter; opklimmen; stijgen
montée beklimming; bestijging; klim aangroei; aangroeiing; aanvoerweg; aanwas; aanwinst; bevordering; expansie; graad van doctor verkrijgen; groei; groter worden; inrit; opgang; opklimmen; opklimming in rang; oprijden; oprijlaan; oprit; promotie; stijgen; stijging; toename; toeneming; trap; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
ascension sprong; stijging

Verwante woorden van "klim":


klimmen:

klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)

  1. klimmen (omhoogklimmen)
    grimper vers le haut; décoller; monter en l'air
    • décoller werkwoord (décolle, décolles, décollons, décollez, )
    • monter en l'air werkwoord
  2. klimmen (omhoogklimmen; stijgen; omhoog gaan; omhoogstijgen)
    monter; escalader; grimper; gravir; faire l'ascension
    • monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, )
    • escalader werkwoord (escalade, escalades, escaladons, escaladez, )
    • grimper werkwoord (grimpe, grimpes, grimpons, grimpez, )
    • gravir werkwoord (gravis, gravit, gravissons, gravissez, )
    • faire l'ascension werkwoord

Conjugations for klimmen:

o.t.t.
  1. klim
  2. klimt
  3. klimt
  4. klimmen
  5. klimmen
  6. klimmen
o.v.t.
  1. klom
  2. klom
  3. klom
  4. klommen
  5. klommen
  6. klommen
v.t.t.
  1. ben geklommen
  2. bent geklommen
  3. is geklommen
  4. zijn geklommen
  5. zijn geklommen
  6. zijn geklommen
v.v.t.
  1. was geklommen
  2. was geklommen
  3. was geklommen
  4. waren geklommen
  5. waren geklommen
  6. waren geklommen
o.t.t.t.
  1. zal klimmen
  2. zult klimmen
  3. zal klimmen
  4. zullen klimmen
  5. zullen klimmen
  6. zullen klimmen
o.v.t.t.
  1. zou klimmen
  2. zou klimmen
  3. zou klimmen
  4. zouden klimmen
  5. zouden klimmen
  6. zouden klimmen
en verder
  1. heb geklommen
  2. hebt geklommen
  3. heeft geklommen
  4. hebben geklommen
  5. hebben geklommen
  6. hebben geklommen
diversen
  1. klim!
  2. klimt!
  3. geklommen
  4. klimmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klimmen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. klimmen (opstijgen; stijging; stijgen; omhoogkomen)
    le monter; le s'élever; le prendre l'air; le prendre son vol

Vertaal Matrix voor klimmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
prendre l'air klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
prendre son vol klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
s'élever klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
décoller klimmen; omhoogklimmen afstomen; afweken; losweken; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
escalader klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen beklimmen; overklimmen
faire l'ascension klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen beklimmen
gravir klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen beklimmen; jezelf opwerken; opwerken; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; vooruitkomen
grimper klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen beklimmen; geslachtsgemeenschap hebben; inklimmen; klauteren; neuken; omhoogrijzen; oprijzen; rijzen; vozen
grimper vers le haut klimmen; omhoogklimmen naar boven klimmen
monter klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; heffen; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; koppelen; lichten; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; opgaan; opheffen; oprijden; oprijzen; opstaan; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; tillen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
monter en l'air klimmen; omhoogklimmen de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; opstijgen; stijgen
s'élever aanwassen; de hoogte ingaan; erop vooruit gaan; gaan staan; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; naar boven tillen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opstaan; opstijgen; opstuiven; opvliegen; rijzen; stijgen; verheffen; vooruitkomen; vorderen

Verwante woorden van "klimmen":


Synoniemen voor "klimmen":


Verwante definities voor "klimmen":

  1. op handen en voeten naar beneden of naar boven gaan1
    • de aap klom in de boom1

Wiktionary: klimmen

klimmen
Cross Translation:
FromToVia
klimmen grimper; monter climb — to ascend, to go up
klimmen grimper; escalader besteigen — sich zu einem hochgelegenen oder erhöhten Ort begeben
klimmen grimper; escalader klettern — zu einem hochgelegenen Ort hinaufsteigen oder heruntersteigen