Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. klevend:
  2. kleven:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klevend (Nederlands) in het Frans

klevend:

klevend bijvoeglijk naamwoord

  1. klevend
    adhésif; collant

Vertaal Matrix voor klevend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhésif hechtpleister; kit; kleefmiddel; kleefpasta; kleefpleister; kleefstof; lijm; plak; plakmiddel; plaksel; pleister
collant maillot; panty; pantykous; spanbroek; tricot
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhésif klevend
collant klevend aanhangend; klef; kleverig; opdringerig; plakkerig

Wiktionary: klevend

klevend

klevend vorm van kleven:

kleven werkwoord (kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)

  1. kleven (iets vastkleven; plakken; vastlijmen)
    attacher; adhérer; coller
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, )
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )
  2. kleven (aan elkaar kleven; plakken; vastplakken; )
    attacher; coller; se coller; adhérer; plaquer; ne pas décoller; s'attacher; engluer; s'attacher à
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )
    • se coller werkwoord
    • adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, )
    • plaquer werkwoord (plaque, plaques, plaquons, plaquez, )
    • ne pas décoller werkwoord
    • s'attacher werkwoord
    • engluer werkwoord (englue, englues, engluons, engluez, )
    • s'attacher à werkwoord

Conjugations for kleven:

o.t.t.
  1. kleef
  2. kleeft
  3. kleeft
  4. kleven
  5. kleven
  6. kleven
o.v.t.
  1. kleefde
  2. kleefde
  3. kleefde
  4. kleefden
  5. kleefden
  6. kleefden
v.t.t.
  1. ben gekleefd
  2. bent gekleefd
  3. is gekleefd
  4. zijn gekleefd
  5. zijn gekleefd
  6. zijn gekleefd
v.v.t.
  1. was gekleefd
  2. was gekleefd
  3. was gekleefd
  4. waren gekleefd
  5. waren gekleefd
  6. waren gekleefd
o.t.t.t.
  1. zal kleven
  2. zult kleven
  3. zal kleven
  4. zullen kleven
  5. zullen kleven
  6. zullen kleven
o.v.t.t.
  1. zou kleven
  2. zou kleven
  3. zou kleven
  4. zouden kleven
  5. zouden kleven
  6. zouden kleven
en verder
  1. heb gekleefd
  2. hebt gekleefd
  3. heeft gekleefd
  4. hebben gekleefd
  5. hebben gekleefd
  6. hebben gekleefd
diversen
  1. kleef!
  2. kleeft!
  3. gekleefd
  4. klevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kleven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. kleven (lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen)
    le collage; le fait de coller

Vertaal Matrix voor kleven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
collage kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen collage
coller aanlijmen; aanplakken; lijmen; vastlijmen; vastplakken
engluer aanplakken; vastplakken
fait de coller kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhérer aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; iets vastkleven; kleven; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken aaneenplakken; aanhaken; aanhangen; aankleven; aankoppelen; aanlijmen; blijven bij; deelnemen; hechten aan; klitten; lid worden; lijmen; meedoen; participeren; plakken; vasthaken; vastkoppelen; vastlijmen
attacher aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; iets vastkleven; kleven; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; inbinden; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
coller aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; iets vastkleven; kleven; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken aan elkaar plakken; aanbakken; aanbranden; aandrukken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; inplakken; kitten; klitten; lijmen; opplakken; plakken; samenplakken; vastdrukken; vasthechten; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten
engluer aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken aan elkaar kleven; aaneenplakken; aankleven; hechten; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
ne pas décoller aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken
plaquer aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken aan elkaar kleven; aaneenplakken; klitten; plakken; vastplakken
s'attacher aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken beijveren; hechten; lijmen; opplakken; vastgroeien; vasthechten; vastlijmen; vastplakken; wortel schieten; wortelen
s'attacher à aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken aanhangen; aankoppelen; blijven bij; hechten aan; vastkoppelen
se coller aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken aan elkaar kleven; aaneenplakken; klitten; plakken; vastplakken

Wiktionary: kleven

kleven
verb
  1. (overgankelijk) met een lijm bevestigen
kleven
verb
  1. joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.

Cross Translation:
FromToVia
kleven adhérer adhere — To stick fast or cleave
kleven coller stick — to glue; to adhere (transitive)
kleven coller stick — to become attached, to adhere (intransitive)