Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. kamperen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kamperen (Nederlands) in het Frans

kamperen:

kamperen werkwoord (kampeer, kampeert, kampeerde, kampeerden, gekampeerd)

  1. kamperen
    faire du camping; camper
    • faire du camping werkwoord
    • camper werkwoord (campe, campes, campons, campez, )

Conjugations for kamperen:

o.t.t.
  1. kampeer
  2. kampeert
  3. kampeert
  4. kamperen
  5. kamperen
  6. kamperen
o.v.t.
  1. kampeerde
  2. kampeerde
  3. kampeerde
  4. kampeerden
  5. kampeerden
  6. kampeerden
v.t.t.
  1. heb gekampeerd
  2. hebt gekampeerd
  3. heeft gekampeerd
  4. hebben gekampeerd
  5. hebben gekampeerd
  6. hebben gekampeerd
v.v.t.
  1. had gekampeerd
  2. had gekampeerd
  3. had gekampeerd
  4. hadden gekampeerd
  5. hadden gekampeerd
  6. hadden gekampeerd
o.t.t.t.
  1. zal kamperen
  2. zult kamperen
  3. zal kamperen
  4. zullen kamperen
  5. zullen kamperen
  6. zullen kamperen
o.v.t.t.
  1. zou kamperen
  2. zou kamperen
  3. zou kamperen
  4. zouden kamperen
  5. zouden kamperen
  6. zouden kamperen
diversen
  1. kampeer!
  2. kampeert!
  3. gekampeerd
  4. kamperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kamperen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. kamperen
    l'acte de faire du camping
  2. kamperen
    le camping
    • camping [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kamperen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acte de faire du camping kamperen
camping kamperen camping; campingplek; caravanpark; kampeerplaats; kampeerterrein
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
camper kamperen legeren
faire du camping kamperen

Wiktionary: kamperen

kamperen
verb
  1. een vorm van openluchtrecreatie

Cross Translation:
FromToVia
kamperen camper camp — to live in a tent