Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. jubel:
  2. jubelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jubel (Nederlands) in het Frans

jubel:

jubel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de jubel (gejuich)
    l'hourra; le cris de joie; le cris d'allégresse

Vertaal Matrix voor jubel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cris d'allégresse gejuich; jubel gein; jolijt; jubelkreten; jubels; keet; leut; lol; plezier; pret; vreugdekreten; vreugdeschreeuwen
cris de joie gejuich; jubel
hourra gejuich; jubel
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
hourra hoera; hoezee

Verwante woorden van "jubel":


jubel vorm van jubelen:

jubelen werkwoord (jubel, jubelt, jubelde, jubelden, gejubeld)

  1. jubelen (juichen)
    triompher; exulter; pousser des cris de joie; déborder de joie
    • triompher werkwoord (triomphe, triomphes, triomphons, triomphez, )
    • exulter werkwoord (exulte, exultes, exultons, exultez, )
    • déborder de joie werkwoord

Conjugations for jubelen:

o.t.t.
  1. jubel
  2. jubelt
  3. jubelt
  4. jubelen
  5. jubelen
  6. jubelen
o.v.t.
  1. jubelde
  2. jubelde
  3. jubelde
  4. jubelden
  5. jubelden
  6. jubelden
v.t.t.
  1. heb gejubeld
  2. hebt gejubeld
  3. heeft gejubeld
  4. hebben gejubeld
  5. hebben gejubeld
  6. hebben gejubeld
v.v.t.
  1. had gejubeld
  2. had gejubeld
  3. had gejubeld
  4. hadden gejubeld
  5. hadden gejubeld
  6. hadden gejubeld
o.t.t.t.
  1. zal jubelen
  2. zult jubelen
  3. zal jubelen
  4. zullen jubelen
  5. zullen jubelen
  6. zullen jubelen
o.v.t.t.
  1. zou jubelen
  2. zou jubelen
  3. zou jubelen
  4. zouden jubelen
  5. zouden jubelen
  6. zouden jubelen
diversen
  1. jubel!
  2. jubelt!
  3. gejubeld
  4. jubelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jubelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
déborder de joie jubelen; juichen
exulter jubelen; juichen
pousser des cris de joie jubelen; juichen
triompher jubelen; juichen de overwinning behalen; overwinnen; te boven komen; triomferen; verslaan; winnen; zegepralen; zegevieren

Verwante woorden van "jubelen":


Wiktionary: jubelen

jubelen
verb
  1. juichen
jubelen
verb
  1. Se réjouir extrêmement, éprouver une grande joie dont on donne des signes manifestes.

Cross Translation:
FromToVia
jubelen jubiler jubelnlautstark Freude ausdrücken
jubelen réjouir rejoice — be happy