Nederlands
Uitgebreide vertaling voor jengelen (Nederlands) in het Frans
jengelen:
-
jengelen (dwingend huilen; drenzen; dreinen)
psalmodier; pleurnicher; geindre-
psalmodier werkwoord (psalmodie, psalmodies, psalmodions, psalmodiez, psalmodient, psalmodiais, psalmodiait, psalmodiions, psalmodiiez, psalmodiaient, psalmodiai, psalmodias, psalmodia, psalmodiâmes, psalmodiâtes, psalmodièrent, psalmodierai, psalmodieras, psalmodiera, psalmodierons, psalmodierez, psalmodieront)
-
pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, pleurnichent, pleurnichais, pleurnichait, pleurnichions, pleurnichiez, pleurnichaient, pleurnichai, pleurnichas, pleurnicha, pleurnichâmes, pleurnichâtes, pleurnichèrent, pleurnicherai, pleurnicheras, pleurnichera, pleurnicherons, pleurnicherez, pleurnicheront)
-
geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, geignent, geignais, geignait, geignions, geigniez, geignaient, geignis, geignit, geignîmes, geignîtes, geignirent, geindrai, geindras, geindra, geindrons, geindrez, geindront)
-
Conjugations for jengelen:
o.t.t.
- jengel
- jengelt
- jengelt
- jengelen
- jengelen
- jengelen
o.v.t.
- jengelde
- jengelde
- jengelde
- jengelden
- jengelden
- jengelden
v.t.t.
- heb gejengeld
- hebt gejengeld
- heeft gejengeld
- hebben gejengeld
- hebben gejengeld
- hebben gejengeld
v.v.t.
- had gejengeld
- had gejengeld
- had gejengeld
- hadden gejengeld
- hadden gejengeld
- hadden gejengeld
o.t.t.t.
- zal jengelen
- zult jengelen
- zal jengelen
- zullen jengelen
- zullen jengelen
- zullen jengelen
o.v.t.t.
- zou jengelen
- zou jengelen
- zou jengelen
- zouden jengelen
- zouden jengelen
- zouden jengelen
en verder
- is gejengeld
diversen
- jengel!
- jengelt!
- gejengeld
- jengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor jengelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
geindre | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen | brullen; emmeren; etteren; griepen; huilen; janken; kermen; klieren; kreunen; krijsen; schreien; steunen; uitgieren; zeiken |
pleurnicher | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen | brullen; emmeren; grienen; huilen; janken; krijsen; schreien; sniffelen; snikken; snotteren; tranen; tranen afscheiden; wenen |
psalmodier | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen | iets opdreunen; opdreunen; tekst snel afrafelen |
Verwante woorden van "jengelen":
jengelen vorm van jengel:
-
de jengel
Vertaal Matrix voor jengel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
miaulement | jengel | |
pleurnicheur | jengel | brulboei; huilebalk; huiler; jankebalk; janker; rouwklager; schreeuwer; schreeuwlelijk; snottebalk |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pleurnicheur | huilerig; snotterig |