Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jank (Nederlands) in het Frans

jank:

jank [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. jank (snik)
    le sanglot
    • sanglot [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor jank:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sanglot jank; snik

Verwante woorden van "jank":


jank vorm van janken:

janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)

  1. janken (brullen; gillen)
    piailler; mugir; crier; rugir; beugler; glapir; hurler
    • piailler werkwoord (piaille, piailles, piaillons, piaillez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • rugir werkwoord (rugis, rugit, rugissons, rugissez, )
    • beugler werkwoord (beugle, beugles, beuglons, beuglez, )
    • glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
  2. janken (snikken)
    bêler; pleurer; hurler; sangloter; beugler; bramer; larmoyer; feuler; blatérer
    • bêler werkwoord (bêle, bêles, bêlons, bêlez, )
    • pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • sangloter werkwoord (sanglote, sanglotes, sanglotons, sanglotez, )
    • beugler werkwoord (beugle, beugles, beuglons, beuglez, )
    • bramer werkwoord (brame, brames, bramons, bramez, )
    • larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, )
    • feuler werkwoord (feule, feules, feulons, feulez, )
    • blatérer werkwoord
  3. janken (wenen; huilen)
    pleurer; répandre des larmes; larmoyer; verser des pleurs; gémir; pleurnicher
    • pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, )
    • larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, )
    • verser des pleurs werkwoord
    • gémir werkwoord (gémis, gémit, gémissons, gémissez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
  4. janken (huilen; brullen; krijsen)
    pleurer; crier; hurler; pleurnicher; criailler; brailler; geindre; glapir; chialer; mugir; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir; beugler; feuler
    • pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, )
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
    • criailler werkwoord (criaille, criailles, criaillons, criaillez, )
    • brailler werkwoord (braille, brailles, braillons, braillez, )
    • geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, )
    • glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )
    • chialer werkwoord (chiale, chiales, chialons, chialez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • rugir werkwoord (rugis, rugit, rugissons, rugissez, )
    • beugler werkwoord (beugle, beugles, beuglons, beuglez, )
    • feuler werkwoord (feule, feules, feulons, feulez, )
  5. janken (grienen; huilen; snotteren; snikken)
    sangloter; pleurnicher; larmoyer
    • sangloter werkwoord (sanglote, sanglotes, sanglotons, sanglotez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
    • larmoyer werkwoord (larmoie, larmoies, larmoyons, larmoyez, )

Conjugations for janken:

o.t.t.
  1. jank
  2. jankt
  3. jankt
  4. janken
  5. janken
  6. janken
o.v.t.
  1. jankte
  2. jankte
  3. jankte
  4. jankten
  5. jankten
  6. jankten
v.t.t.
  1. heb gejankt
  2. hebt gejankt
  3. heeft gejankt
  4. hebben gejankt
  5. hebben gejankt
  6. hebben gejankt
v.v.t.
  1. had gejankt
  2. had gejankt
  3. had gejankt
  4. hadden gejankt
  5. hadden gejankt
  6. hadden gejankt
o.t.t.t.
  1. zal janken
  2. zult janken
  3. zal janken
  4. zullen janken
  5. zullen janken
  6. zullen janken
o.v.t.t.
  1. zou janken
  2. zou janken
  3. zou janken
  4. zouden janken
  5. zouden janken
  6. zouden janken
en verder
  1. is gejankt
diversen
  1. jank!
  2. jankt!
  3. gejankt
  4. jankend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor janken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beugler brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; snikken loeien
blatérer janken; snikken
brailler brullen; huilen; janken; krijsen blèren; brullen; het uitgillen; luidkeels iets verkondigen; schetteren; tetteren; uitroepen; uitschreeuwen
bramer janken; snikken
bêler janken; snikken blaten; blèren; brullen; het uitgillen; mekkeren; uitroepen; uitschreeuwen
chialer brullen; huilen; janken; krijsen emmeren; huilen; schreien
criailler brullen; huilen; janken; krijsen gillen; krijsen; schreeuwen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
crier brullen; gillen; huilen; janken; krijsen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; kraaien; krijsen; krijten; praaien; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
feuler brullen; huilen; janken; krijsen; snikken
geindre brullen; huilen; janken; krijsen dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; etteren; griepen; huilen; jengelen; kermen; klieren; kreunen; schreien; steunen; uitgieren; zeiken
glapir brullen; gillen; huilen; janken; krijsen blaffen; huilen; keffen; schreien; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen
gémir huilen; janken; wenen emmeren; huilen; jammeren; jeremiëren; kermen; klagen; kreunen; misnoegen uiten; over iets mopperen; schreien; steunen; verzuchten; weeklagen; zucht slaken; zuchten
hurler brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; snikken blaffen; blèren; brullen; bulderen; foeteren; fulmineren; gillen; het uitgillen; krijsen; razen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitbrullen; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; woeden
larmoyer grienen; huilen; janken; snikken; snotteren; wenen emmeren; huilen; schreien; tranen; tranen afscheiden
mugir brullen; gillen; huilen; janken; krijsen balken; brullen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; loeien; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
piailler brullen; gillen; janken emmeren; huilen; schreien
pleurer brullen; huilen; janken; krijsen; snikken; wenen bedroefd zijn; bewenen; huilen; schreien; tranen; tranen afscheiden; treuren; verdriet hebben
pleurnicher brullen; grienen; huilen; janken; krijsen; snikken; snotteren; wenen dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; huilen; jengelen; schreien; sniffelen; tranen; tranen afscheiden
pousser de cris aigus brullen; huilen; janken; krijsen uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
pousser des cris perçants brullen; huilen; janken; krijsen
rugir brullen; gillen; huilen; janken; krijsen
répandre des larmes huilen; janken; wenen
sangloter grienen; huilen; janken; snikken; snotteren
verser des pleurs huilen; janken; wenen

Verwante woorden van "janken":


Wiktionary: janken


Cross Translation:
FromToVia
janken pleurer cry — intransitive: to weep