Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- instemmend:
- instemmen:
-
Wiktionary:
- instemmen → consentir, acquiescer
- instemmen → approuver, agréer, consentir
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor instemmend (Nederlands) in het Frans
instemmend:
-
instemmend (goedkeurend; toestemmend)
favorable; approbateur; sympathique-
favorable bijvoeglijk naamwoord
-
approbateur bijvoeglijk naamwoord
-
sympathique bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor instemmend:
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
approbateur | fiatteur | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
approbateur | goedkeurend; instemmend; toestemmend | |
favorable | goedkeurend; instemmend; toestemmend | batig; bevorderlijk; dienstig; gelukkig; genegen; goedgezind; goedgunstig; gunstig; gunstig gezind; gunstige; op een aardige manier; positief; tot nut; veelbelovende; voorspoedig; voorspoedige; vriendelijk; vriendelijke; welgezind; welwillend |
sympathique | goedkeurend; instemmend; toestemmend | aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; fijn; geschikt; goedaardig; goedhartig; heugelijk; heuglijk; hulpvaardig; lekker; plezierig; prettig; tof; verblijdend; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig |
instemmen:
-
instemmen (akkoord gaan)
accorder; consentir; acquiescer; être d'accord avec-
accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, accordent, accordais, accordait, accordions, accordiez, accordaient, accordai, accordas, accorda, accordâmes, accordâtes, accordèrent, accorderai, accorderas, accordera, accorderons, accorderez, accorderont)
-
consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, consentent, consentais, consentait, consentions, consentiez, consentaient, consentis, consentit, consentîmes, consentîtes, consentirent, consentirai, consentiras, consentira, consentirons, consentirez, consentiront)
-
acquiescer werkwoord (acquiesce, acquiesces, acquiesçons, acquiescez, acquiescent, acquiesçais, acquiesçait, acquiescions, acquiesciez, acquiesçaient, acquiesçai, acquiesças, acquiesça, acquiesçâmes, acquiesçâtes, acquiescèrent, acquiescerai, acquiesceras, acquiescera, acquiescerons, acquiescerez, acquiesceront)
-
être d'accord avec werkwoord
-
-
instemmen (rugsteunen; bijvallen; steunen)
soutenir; approuver; appuyer; consentir-
soutenir werkwoord (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, soutiennent, soutenais, soutenait, soutenions, souteniez, soutenaient, soutins, soutint, soutînmes, soutîntes, soutinrent, soutiendrai, soutiendras, soutiendra, soutiendrons, soutiendrez, soutiendront)
-
approuver werkwoord (approuve, approuves, approuvons, approuvez, approuvent, approuvais, approuvait, approuvions, approuviez, approuvaient, approuvai, approuvas, approuva, approuvâmes, approuvâtes, approuvèrent, approuverai, approuveras, approuvera, approuverons, approuverez, approuveront)
-
appuyer werkwoord (appuie, appuies, appuyons, appuyez, appuient, appuyais, appuyait, appuyions, appuyiez, appuyaient, appuyai, appuyas, appuya, appuyâmes, appuyâtes, appuyèrent, appuierai, appuieras, appuiera, appuierons, appuierez, appuieront)
-
consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, consentent, consentais, consentait, consentions, consentiez, consentaient, consentis, consentit, consentîmes, consentîtes, consentirent, consentirai, consentiras, consentira, consentirons, consentirez, consentiront)
-
-
instemmen (akkoord gaan met)
consentir; donner son accord; donner son consentement; se mettre d'accord; être d'accord avec-
consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, consentent, consentais, consentait, consentions, consentiez, consentaient, consentis, consentit, consentîmes, consentîtes, consentirent, consentirai, consentiras, consentira, consentirons, consentirez, consentiront)
-
donner son accord werkwoord
-
donner son consentement werkwoord
-
se mettre d'accord werkwoord
-
être d'accord avec werkwoord
-
Conjugations for instemmen:
o.t.t.
- stem in
- stemt in
- stemt in
- stemmen in
- stemmen in
- stemmen in
o.v.t.
- stemde in
- stemde in
- stemde in
- stemden in
- stemden in
- stemden in
v.t.t.
- heb ingestemd
- hebt ingestemd
- heeft ingestemd
- hebben ingestemd
- hebben ingestemd
- hebben ingestemd
v.v.t.
- had ingestemd
- had ingestemd
- had ingestemd
- hadden ingestemd
- hadden ingestemd
- hadden ingestemd
o.t.t.t.
- zal instemmen
- zult instemmen
- zal instemmen
- zullen instemmen
- zullen instemmen
- zullen instemmen
o.v.t.t.
- zou instemmen
- zou instemmen
- zou instemmen
- zouden instemmen
- zouden instemmen
- zouden instemmen
en verder
- is ingestemd
diversen
- stem in!
- stemt in!
- ingestemd
- instemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
instemmen