Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
autorité
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
autoriteit; autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; bewind; deskundige; expert; gezag; gezaghebber; gezaghebbers; gezagsdrager; gouvernement; heerschappij; kabinet; macht; openbaar gezag; overheid; regering; regeringsstelsel; regime; rijksbestuur; specialist; staatsbestel; vakkundige; voogdij; zeggenschap
|
autorités
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; gezag; gezaghebbenden; gezaghebbers; hogerhand; land; natie; openbaar gezag; overheid; rijk; rijksbestuur; staat
|
détenteur du pouvoir
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
autoriteiten; gezag; gezaghebbers
|
détentrice du pouvoir
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
autoriteiten; gezag; gezaghebbers
|
instance
|
instantie; instelling; lichaam; organisatie
|
bureau; bureaumeubel; exemplaar; interpellatie; vraag
|
institut
|
instantie; instelling; lichaam; organisatie
|
bureau; bureaumeubel; pensionaat
|
maître
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
baas; docent; gouverneur; heer; heerser; instructeur; kampioen; landvoogd; leerkracht; leermeester; leraar; leraar op basisschool; machthebber; maestro; magister; meerdere; meester; onderwijzer; overheerser; overweldiger; patroon; pedant; regent; rijksbestuurder; schoolmeester; soeverein; stadhouder; superieur
|
organe
|
instantie; instelling; lichaam; organisatie
|
bureau; bureaumeubel
|
organe du pouvoir
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
|
organisation
|
instantie; instelling; lichaam; organisatie
|
bureau; bureaumeubel; factie; groepering; management; organisatie; organiseren; regelen; regelingscommissie
|
organisme
|
instantie; instelling; lichaam; organisatie
|
bureau; bureaumeubel; organisme
|
pouvoirs
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
bevoegd zijn; bevoegdheid; kracht; krachten; macht; machten; vermogen
|
puissance
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
autoriteit; bevoegd zijn; bevoegdheid; gezag; heerschappij; invloed; kracht; macht; mogendheden; mogendheid; sterkte; vermogen
|
souverain
|
autoriteit; gezagsorgaan; instantie
|
baas; beheerser; bevelhebber; gebieder; heer; heerser; infante; koning; kroonprins; kroonprinses; landsheer; machthebber; majesteit; meester; monarch; overheerser; overweldiger; pretendent; pretendente; prins; soeverein; succeseur; troonopvolger; troonpretendent; vorst
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
souverain
|
|
onafhankelijk; soeverein
|