Nederlands
Uitgebreide vertaling voor installeren (Nederlands) in het Frans
installeren:
-
installeren (inrichten)
installer; arranger-
installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, installent, installais, installait, installions, installiez, installaient, installai, installas, installa, installâmes, installâtes, installèrent, installerai, installeras, installera, installerons, installerez, installeront)
-
arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, arrangent, arrangeais, arrangeait, arrangions, arrangiez, arrangeaient, arrangeai, arrangeas, arrangea, arrangeâmes, arrangeâtes, arrangèrent, arrangerai, arrangeras, arrangera, arrangerons, arrangerez, arrangeront)
-
-
installeren (aanstellen; benoemen)
désigner; nommer-
désigner werkwoord (désigne, désignes, désignons, désignez, désignent, désignais, désignait, désignions, désigniez, désignaient, désignai, désignas, désigna, désignâmes, désignâtes, désignèrent, désignerai, désigneras, désignera, désignerons, désignerez, désigneront)
-
nommer werkwoord (nomme, nommes, nommons, nommez, nomment, nommais, nommait, nommions, nommiez, nommaient, nommai, nommas, nomma, nommâmes, nommâtes, nommèrent, nommerai, nommeras, nommera, nommerons, nommerez, nommeront)
-
-
installeren (monteren en aansluiten; aanleggen; plaatsen; aanbrengen)
construire; installer; mettre; dresser-
construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, construisent, construisais, construisait, construisions, construisiez, construisaient, construisis, construisit, construisîmes, construisîtes, construisirent, construirai, construiras, construira, construirons, construirez, construiront)
-
installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, installent, installais, installait, installions, installiez, installaient, installai, installas, installa, installâmes, installâtes, installèrent, installerai, installeras, installera, installerons, installerez, installeront)
-
mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, mettent, mettais, mettait, mettions, mettiez, mettaient, mis, mit, mîmes, mîtes, mirent, mettrai, mettras, mettra, mettrons, mettrez, mettront)
-
dresser werkwoord (dresse, dresses, dressons, dressez, dressent, dressais, dressait, dressions, dressiez, dressaient, dressai, dressas, dressa, dressâmes, dressâtes, dressèrent, dresserai, dresseras, dressera, dresserons, dresserez, dresseront)
-
-
installeren
installer-
installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, installent, installais, installait, installions, installiez, installaient, installai, installas, installa, installâmes, installâtes, installèrent, installerai, installeras, installera, installerons, installerez, installeront)
-
Conjugations for installeren:
o.t.t.
- installeer
- installeert
- installeert
- installeren
- installeren
- installeren
o.v.t.
- installeerde
- installeerde
- installeerde
- installeerden
- installeerden
- installeerden
v.t.t.
- heb geïnstalleerd
- hebt geïnstalleerd
- heeft geïnstalleerd
- hebben geïnstalleerd
- hebben geïnstalleerd
- hebben geïnstalleerd
v.v.t.
- had geïnstalleerd
- had geïnstalleerd
- had geïnstalleerd
- hadden geïnstalleerd
- hadden geïnstalleerd
- hadden geïnstalleerd
o.t.t.t.
- zal installeren
- zult installeren
- zal installeren
- zullen installeren
- zullen installeren
- zullen installeren
o.v.t.t.
- zou installeren
- zou installeren
- zou installeren
- zouden installeren
- zouden installeren
- zouden installeren
en verder
- ben geïnstalleerd
- bent geïnstalleerd
- is geïnstalleerd
- zijn geïnstalleerd
- zijn geïnstalleerd
- zijn geïnstalleerd
diversen
- installeer!
- installeert!
- geïnstalleerd
- installerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor installeren:
Wiktionary: installeren
installeren
Cross Translation:
verb
installeren
verb
-
bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
-
Mettre solennellement en possession d’une place, d’un emploi, d’une dignité.
-
placer, mettre sur quelque chose.
- poser → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• installeren | → installer | ↔ install — set something up for use |
• installeren | → installer | ↔ installieren — eine technische Vorrichtung einbauen |
Computer vertaling door derden: