Nederlands
Uitgebreide vertaling voor inleiden (Nederlands) in het Frans
inleiden:
-
inleiden (openen)
ouvrir; introduire; inaugurer-
ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, ouvrent, ouvrais, ouvrait, ouvrions, ouvriez, ouvraient, ouvris, ouvrit, ouvrîmes, ouvrîtes, ouvrirent, ouvrirai, ouvriras, ouvrira, ouvrirons, ouvrirez, ouvriront)
-
introduire werkwoord (introduis, introduit, introduisons, introduisez, introduisent, introduisais, introduisait, introduisions, introduisiez, introduisaient, introduisis, introduisit, introduisîmes, introduisîtes, introduisirent, introduirai, introduiras, introduira, introduirons, introduirez, introduiront)
-
inaugurer werkwoord (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, inaugurent, inaugurais, inaugurait, inaugurions, inauguriez, inauguraient, inaugurai, inauguras, inaugura, inaugurâmes, inaugurâtes, inaugurèrent, inaugurerai, inaugureras, inaugurera, inaugurerons, inaugurerez, inaugureront)
-
Conjugations for inleiden:
o.t.t.
- leid in
- leidt in
- leidt in
- leiden in
- leiden in
- leiden in
o.v.t.
- leidde in
- leidde in
- leidde in
- leidden in
- leidden in
- leidden in
v.t.t.
- heb ingeleid
- hebt ingeleid
- heeft ingeleid
- hebben ingeleid
- hebben ingeleid
- hebben ingeleid
v.v.t.
- had ingeleid
- had ingeleid
- had ingeleid
- hadden ingeleid
- hadden ingeleid
- hadden ingeleid
o.t.t.t.
- zal inleiden
- zult inleiden
- zal inleiden
- zullen inleiden
- zullen inleiden
- zullen inleiden
o.v.t.t.
- zou inleiden
- zou inleiden
- zou inleiden
- zouden inleiden
- zouden inleiden
- zouden inleiden
en verder
- is ingeleid
diversen
- leid in!
- leidt in!
- ingeleid
- inleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze