Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- inhouden:
-
Wiktionary:
- inhouden → hoqueter, renfermer, retrancher
- inhouden → contenir, impliquer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor inhouden (Nederlands) in het Frans
inhouden:
-
inhouden (behelzen)
impliquer-
impliquer werkwoord (implique, impliques, impliquons, impliquez, impliquent, impliquais, impliquait, impliquions, impliquiez, impliquaient, impliquai, impliquas, impliqua, impliquâmes, impliquâtes, impliquèrent, impliquerai, impliqueras, impliquera, impliquerons, impliquerez, impliqueront)
-
-
inhouden (bevatten)
contenir; comporter; renfermer-
contenir werkwoord (contiens, contient, contenons, contenez, contiennent, contenais, contenait, contenions, conteniez, contenaient, contins, contint, contînmes, contîntes, continrent, contiendrai, contiendras, contiendra, contiendrons, contiendrez, contiendront)
-
comporter werkwoord (comporte, comportes, comportons, comportez, comportent, comportais, comportait, comportions, comportiez, comportaient, comportai, comportas, comporta, comportâmes, comportâtes, comportèrent, comporterai, comporteras, comportera, comporterons, comporterez, comporteront)
-
renfermer werkwoord (renferme, renfermes, renfermons, renfermez, renferment, renfermais, renfermait, renfermions, renfermiez, renfermaient, renfermai, renfermas, renferma, renfermâmes, renfermâtes, renfermèrent, renfermerai, renfermeras, renfermera, renfermerons, renfermerez, renfermeront)
-
-
inhouden (betekenen; neerkomen op)
signifier; vouloir dire-
signifier werkwoord (signifie, signifies, signifions, signifiez, signifient, signifiais, signifiait, signifiions, signifiiez, signifiaient, signifiai, signifias, signifia, signifiâmes, signifiâtes, signifièrent, signifierai, signifieras, signifiera, signifierons, signifierez, signifieront)
-
vouloir dire werkwoord
-
-
inhouden (in mindering brengen; verrekenen; aftrekken; afhouden)
déduire; décompter; retenir-
déduire werkwoord (déduis, déduit, déduisons, déduisez, déduisent, déduisais, déduisait, déduisions, déduisiez, déduisaient, déduisis, déduisit, déduisîmes, déduisîtes, déduisirent, déduirai, déduiras, déduira, déduirons, déduirez, déduiront)
-
décompter werkwoord (décompte, décomptes, décomptons, décomptez, décomptent, décomptais, décomptait, décomptions, décomptiez, décomptaient, décomptai, décomptas, décompta, décomptâmes, décomptâtes, décomptèrent, décompterai, décompteras, décomptera, décompterons, décompterez, décompteront)
-
retenir werkwoord (retiens, retient, retenons, retenez, retiennent, retenais, retenait, retenions, reteniez, retenaient, retins, retint, retînmes, retîntes, retinrent, retiendrai, retiendras, retiendra, retiendrons, retiendrez, retiendront)
-
-
inhouden (rustig blijven; inslikken; beheersen)
se posséder; se contenir; se commander-
se posséder werkwoord
-
se contenir werkwoord
-
se commander werkwoord
-
-
inhouden (geen afstand doen van; houden; achterhouden)
retenir; garder-
retenir werkwoord (retiens, retient, retenons, retenez, retiennent, retenais, retenait, retenions, reteniez, retenaient, retins, retint, retînmes, retîntes, retinrent, retiendrai, retiendras, retiendra, retiendrons, retiendrez, retiendront)
-
garder werkwoord (garde, gardes, gardons, gardez, gardent, gardais, gardait, gardions, gardiez, gardaient, gardai, gardas, garda, gardâmes, gardâtes, gardèrent, garderai, garderas, gardera, garderons, garderez, garderont)
-
-
inhouden (blijven staan; stoppen; stilstaan; stilhouden)
se taire; retenir; se retenir; faire halte; se contenir; ne plus bouger; rester à sa place; rester immobile; se tenir tranquille; s'arrêter-
se taire werkwoord
-
retenir werkwoord (retiens, retient, retenons, retenez, retiennent, retenais, retenait, retenions, reteniez, retenaient, retins, retint, retînmes, retîntes, retinrent, retiendrai, retiendras, retiendra, retiendrons, retiendrez, retiendront)
-
se retenir werkwoord
-
faire halte werkwoord
-
se contenir werkwoord
-
ne plus bouger werkwoord
-
rester à sa place werkwoord
-
rester immobile werkwoord
-
se tenir tranquille werkwoord
-
s'arrêter werkwoord
-
Conjugations for inhouden:
o.t.t.
- houd in
- houdt in
- houdt in
- houden in
- houden in
- houden in
o.v.t.
- hield in
- hield in
- hield in
- hielden in
- hielden in
- hielden in
v.t.t.
- heb ingehouden
- hebt ingehouden
- heeft ingehouden
- hebben ingehouden
- hebben ingehouden
- hebben ingehouden
v.v.t.
- had ingehouden
- had ingehouden
- had ingehouden
- hadden ingehouden
- hadden ingehouden
- hadden ingehouden
o.t.t.t.
- zal inhouden
- zult inhouden
- zal inhouden
- zullen inhouden
- zullen inhouden
- zullen inhouden
o.v.t.t.
- zou inhouden
- zou inhouden
- zou inhouden
- zouden inhouden
- zouden inhouden
- zouden inhouden
en verder
- ben ingehouden
- bent ingehouden
- is ingehouden
- zijn ingehouden
- zijn ingehouden
- zijn ingehouden
diversen
- houd in!
- houdt in!
- ingehouden
- inhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het inhouden (behelzen)
Vertaal Matrix voor inhouden:
Synoniemen voor "inhouden":
Antoniemen van "inhouden":
Verwante definities voor "inhouden":
Computer vertaling door derden: