Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ineensmelten (Nederlands) in het Frans
ineensmelten:
-
ineensmelten (samensmelten; versmelten; fuseren)
fusionner; joindre; fondre; réunir; se fondre; s'intégrer; confluer; s'unir; se souder-
fusionner werkwoord (fusionne, fusionnes, fusionnons, fusionnez, fusionnent, fusionnais, fusionnait, fusionnions, fusionniez, fusionnaient, fusionnai, fusionnas, fusionna, fusionnâmes, fusionnâtes, fusionnèrent, fusionnerai, fusionneras, fusionnera, fusionnerons, fusionnerez, fusionneront)
-
joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, joignent, joignais, joignait, joignions, joigniez, joignaient, joignis, joignit, joignîmes, joignîtes, joignirent, joindrai, joindras, joindra, joindrons, joindrez, joindront)
-
fondre werkwoord (fonds, fond, fondons, fondez, fondent, fondais, fondait, fondions, fondiez, fondaient, fondis, fondit, fondîmes, fondîtes, fondirent, fondrai, fondras, fondra, fondrons, fondrez, fondront)
-
réunir werkwoord (réunis, réunit, réunissons, réunissez, réunissent, réunissais, réunissait, réunissions, réunissiez, réunissaient, réunîmes, réunîtes, réunirent, réunirai, réuniras, réunira, réunirons, réunirez, réuniront)
-
se fondre werkwoord
-
s'intégrer werkwoord
-
confluer werkwoord (conflue, conflues, confluons, confluez, confluent, confluais, confluait, confluions, confluiez, confluaient, confluai, confluas, conflua, confluâmes, confluâtes, confluèrent, confluerai, conflueras, confluera, confluerons, confluerez, conflueront)
-
s'unir werkwoord
-
se souder werkwoord
-
Conjugations for ineensmelten:
o.t.t.
- smelt ineen
- smelt ineen
- smelt ineen
- smelten ineen
- smelten ineen
- smelten ineen
o.v.t.
- smolt ineen
- smolt ineen
- smolt ineen
- smolten ineen
- smolten ineen
- smolten ineen
v.t.t.
- ben ineengesmolten
- bent ineengesmolten
- is ineengesmolten
- zijn ineengesmolten
- zijn ineengesmolten
- zijn ineengesmolten
v.v.t.
- was ineengesmolten
- was ineengesmolten
- was ineengesmolten
- waren ineengesmolten
- waren ineengesmolten
- waren ineengesmolten
o.t.t.t.
- zal ineensmelten
- zult ineensmelten
- zal ineensmelten
- zullen ineensmelten
- zullen ineensmelten
- zullen ineensmelten
o.v.t.t.
- zou ineensmelten
- zou ineensmelten
- zou ineensmelten
- zouden ineensmelten
- zouden ineensmelten
- zouden ineensmelten
en verder
- heb ineengesmolten
- hebt ineengesmolten
- heeft ineengesmolten
- hebben ineengesmolten
- hebben ineengesmolten
- hebben ineengesmolten
diversen
- smelt ineen!
- smelt ineen!
- ineengesmolten
- ineensmeltend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze