Nederlands
Uitgebreide vertaling voor indiceren (Nederlands) in het Frans
indiceren:
-
indiceren (iets aanwijzen; aanduiden; aangeven; wijzen)
indiquer quelquechose; désigner; montrer; signaler-
indiquer quelquechose werkwoord
-
désigner werkwoord (désigne, désignes, désignons, désignez, désignent, désignais, désignait, désignions, désigniez, désignaient, désignai, désignas, désigna, désignâmes, désignâtes, désignèrent, désignerai, désigneras, désignera, désignerons, désignerez, désigneront)
-
montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, montrent, montrais, montrait, montrions, montriez, montraient, montrai, montras, montra, montrâmes, montrâtes, montrèrent, montrerai, montreras, montrera, montrerons, montrerez, montreront)
-
signaler werkwoord (signale, signales, signalons, signalez, signalent, signalais, signalait, signalions, signaliez, signalaient, signalai, signalas, signala, signalâmes, signalâtes, signalèrent, signalerai, signaleras, signalera, signalerons, signalerez, signaleront)
-
Conjugations for indiceren:
o.t.t.
- indiceer
- indiceert
- indiceert
- indiceren
- indiceren
- indiceren
o.v.t.
- indiceerde
- indiceerde
- indiceerde
- indiceerden
- indiceerden
- indiceerden
v.t.t.
- heb geïndiceerd
- hebt geïndiceerd
- heeft geïndiceerd
- hebben geïndiceerd
- hebben geïndiceerd
- hebben geïndiceerd
v.v.t.
- had geïndiceerd
- had geïndiceerd
- had geïndiceerd
- hadden geïndiceerd
- hadden geïndiceerd
- hadden geïndiceerd
o.t.t.t.
- zal indiceren
- zult indiceren
- zal indiceren
- zullen indiceren
- zullen indiceren
- zullen indiceren
o.v.t.t.
- zou indiceren
- zou indiceren
- zou indiceren
- zouden indiceren
- zouden indiceren
- zouden indiceren
en verder
- is geïndiceerd
diversen
- indiceer!
- indiceert!
- geïndiceerd
- indicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze