Nederlands
Uitgebreide vertaling voor inaugureren (Nederlands) in het Frans
inaugureren:
-
inaugureren (plechtig bevestigen; inwijden; inhuldigen)
inaugurer; installer-
inaugurer werkwoord (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, inaugurent, inaugurais, inaugurait, inaugurions, inauguriez, inauguraient, inaugurai, inauguras, inaugura, inaugurâmes, inaugurâtes, inaugurèrent, inaugurerai, inaugureras, inaugurera, inaugurerons, inaugurerez, inaugureront)
-
installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, installent, installais, installait, installions, installiez, installaient, installai, installas, installa, installâmes, installâtes, installèrent, installerai, installeras, installera, installerons, installerez, installeront)
-
Conjugations for inaugureren:
o.t.t.
- inaugureer
- inaugureert
- inaugureert
- inaugureeren
- inaugureeren
- inaugureeren
o.v.t.
- inaugureerde
- inaugureerde
- inaugureerde
- inaugureerden
- inaugureerden
- inaugureerden
v.t.t.
- ben geïnaugureerd
- bent geïnaugureerd
- is geïnaugureerd
- zijn geïnaugureerd
- zijn geïnaugureerd
- zijn geïnaugureerd
v.v.t.
- was geïnaugureerd
- was geïnaugureerd
- was geïnaugureerd
- waren geïnaugureerd
- waren geïnaugureerd
- waren geïnaugureerd
o.t.t.t.
- zal inaugureren
- zult inaugureren
- zal inaugureren
- zullen inaugureren
- zullen inaugureren
- zullen inaugureren
o.v.t.t.
- zou inaugureren
- zou inaugureren
- zou inaugureren
- zouden inaugureren
- zouden inaugureren
- zouden inaugureren
diversen
- inaugureer!
- inaugureert!
- geïnaugureerd
- inaugurerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor inaugureren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
inaugurer | inaugureren; inhuldigen; inwijden; plechtig bevestigen | aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; inluiden; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen |
installer | inaugureren; inhuldigen; inwijden; plechtig bevestigen | aanbrengen; aanleggen; bevestigen; bijzetten; deponeren; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; meubileren; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; vastmaken; vastzetten; wegleggen; zetten |