Nederlands
Uitgebreide vertaling voor in stukken hakken (Nederlands) in het Frans
in stukken hakken:
in stukken hakken werkwoord (hak in stukken, hakt in stukken, hakte in stukken, hakten in stukken, in stukken gehakt)
-
in stukken hakken (hakken)
couper; découper en morceaux-
couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
-
découper en morceaux werkwoord
-
Conjugations for in stukken hakken:
o.t.t.
- hak in stukken
- hakt in stukken
- hakt in stukken
- hakken in stukken
- hakken in stukken
- hakken in stukken
o.v.t.
- hakte in stukken
- hakte in stukken
- hakte in stukken
- hakten in stukken
- hakten in stukken
- hakten in stukken
v.t.t.
- heb in stukken gehakt
- hebt in stukken gehakt
- heeft in stukken gehakt
- hebben in stukken gehakt
- hebben in stukken gehakt
- hebben in stukken gehakt
v.v.t.
- had in stukken gehakt
- had in stukken gehakt
- had in stukken gehakt
- hadden in stukken gehakt
- hadden in stukken gehakt
- hadden in stukken gehakt
o.t.t.t.
- zal in stukken hakken
- zult in stukken hakken
- zal in stukken hakken
- zullen in stukken hakken
- zullen in stukken hakken
- zullen in stukken hakken
o.v.t.t.
- zou in stukken hakken
- zou in stukken hakken
- zou in stukken hakken
- zouden in stukken hakken
- zouden in stukken hakken
- zouden in stukken hakken
en verder
- is in stukken gehakt
- zijn in stukken gehakt
diversen
- hak in stukken!
- hakt in stukken!
- in stukken gehakt
- in stukken hakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor in stukken hakken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
couper | hakken; in stukken hakken | aanlengen; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uiteenhalen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verdunnen; versnijden; verwateren; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien |
découper en morceaux | hakken; in stukken hakken |