Nederlands
Uitgebreide vertaling voor impliceerde (Nederlands) in het Frans
impliceren:
-
impliceren
impliquer-
impliquer werkwoord (implique, impliques, impliquons, impliquez, impliquent, impliquais, impliquait, impliquions, impliquiez, impliquaient, impliquai, impliquas, impliqua, impliquâmes, impliquâtes, impliquèrent, impliquerai, impliqueras, impliquera, impliquerons, impliquerez, impliqueront)
-
Conjugations for impliceren:
o.t.t.
- impliceert
- impliceren
o.v.t.
- impliceerde
- impliceerden
v.t.t.
- heeft geïmpliceerd
- hebben geïmpliceerd
v.v.t.
- had geïmpliceerd
- hadden geïmpliceerd
o.t.t.t.
- zal impliceren
- zullen impliceren
o.v.t.t.
- zou impliceren
- zouden impliceren
diversen
- geïmpliceerd
- implicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor impliceren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
impliquer | impliceren | behelzen; inhouden |
Wiktionary: impliceren
impliceren
Cross Translation:
verb
impliceren
-
stilzwijgend ten gevolge hebben
- impliceren → impliquer
verb
-
envelopper, engager, en parlant d’un crime ou de quelque affaire fâcheux.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• impliceren | → impliquer | ↔ implicate — to connect or involve |
• impliceren | → impliquer | ↔ imply — to have as a consequence |