Nederlands

Uitgebreide vertaling voor horen (Nederlands) in het Frans

horen:

horen werkwoord (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)

  1. horen (geluid waarnemen)
    entendre
    • entendre werkwoord (entends, entend, entendons, entendez, )
  2. horen (te horen krijgen; vernemen)
    apprendre; entendre; écouter; être informé de; apercevoir; éprouver; octroyer; tolérer; satisfaire à; permettre; être à l'écoute; prêter l'oreille
    • apprendre werkwoord (apprends, apprend, apprenons, apprenez, )
    • entendre werkwoord (entends, entend, entendons, entendez, )
    • écouter werkwoord (écoute, écoutes, écoutons, écoutez, )
    • être informé de werkwoord
    • apercevoir werkwoord (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • éprouver werkwoord (éprouve, éprouves, éprouvons, éprouvez, )
    • octroyer werkwoord (octroie, octroies, octroyons, octroyez, )
    • tolérer werkwoord (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • satisfaire à werkwoord
    • permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, )
    • être à l'écoute werkwoord
    • prêter l'oreille werkwoord
  3. horen (gebruikelijk zijn)
    convenir; être convenable
    • convenir werkwoord (conviens, convient, convenons, convenez, )
    • être convenable werkwoord
  4. horen (waarnemen; zien; observeren; )
    voir; se rendre compte de; apercevoir; remarquer; percevoir; distinguer; observer
    • voir werkwoord (vois, voit, voyons, voyez, )
    • apercevoir werkwoord (aperçois, aperçoit, apercevons, apercevez, )
    • remarquer werkwoord (remarque, remarques, remarquons, remarquez, )
    • percevoir werkwoord (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • distinguer werkwoord (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • observer werkwoord (observe, observes, observons, observez, )

Conjugations for horen:

o.t.t.
  1. hoor
  2. hoort
  3. hoort
  4. horen
  5. horen
  6. horen
o.v.t.
  1. hoorde
  2. hoorde
  3. hoorde
  4. hoorden
  5. hoorden
  6. hoorden
v.t.t.
  1. heb gehoord
  2. hebt gehoord
  3. heeft gehoord
  4. hebben gehoord
  5. hebben gehoord
  6. hebben gehoord
v.v.t.
  1. had gehoord
  2. had gehoord
  3. had gehoord
  4. hadden gehoord
  5. hadden gehoord
  6. hadden gehoord
o.t.t.t.
  1. zal horen
  2. zult horen
  3. zal horen
  4. zullen horen
  5. zullen horen
  6. zullen horen
o.v.t.t.
  1. zou horen
  2. zou horen
  3. zou horen
  4. zouden horen
  5. zouden horen
  6. zouden horen
en verder
  1. ben gehoord
  2. bent gehoord
  3. is gehoord
  4. zijn gehoord
  5. zijn gehoord
  6. zijn gehoord
diversen
  1. hoor!
  2. hoort!
  3. gehoord
  4. horend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

horen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het horen
    l'écoute
    • écoute [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor horen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
écoute horen luisteren
écouter aanhoren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apercevoir bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; te horen krijgen; vernemen; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; aanvoelen; bekijken; bemerken; bespeuren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
apprendre horen; te horen krijgen; vernemen aanleren; aanwennen; achter komen; beschrijven; bijbrengen; doceren; eigen maken; eigenmaken; gewend raken; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; mededelen; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; uiteenzetten; verhalen; vertellen; verwerven; vinden; zeggen
convenir gebruikelijk zijn; horen aanstaan; afspreken; arrangeren; bedisselen; behoren; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; deugen; gelegen komen; geschikt zijn; iets overeenkomen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; passend zijn; prettig vinden; regelen; schikken; stroken; stroken met; toebehoren; uitkomen
distinguer bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; gewaarworden; kijken; merken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; waarnemen; zien
entendre geluid waarnemen; horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; bedoelen; begrijpen; beluisteren; beseffen; doorzien; doorzien hebben; ergens iets mee willen zeggen; grijpen; inzien; klauwen; luisteren; onderkennen; opvatten; pakken; realiseren; toehoren; vangen; vatten; verstrikken
observer bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; achten; bekijken; bemerken; bespeuren; bewaken; bezichtigen; blikken; blikken werpen; eerbiedigen; gadeslaan; gewaarworden; hoogachten; hoogschatten; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; kijken; merken; nakomen; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; patrouilleren; respecteren; staren; surveilleren; te zien krijgen; toekijken; toeschouwen; toezicht houden; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
octroyer horen; te horen krijgen; vernemen autoriseren; toekennen; vergunnen; verlenen
percevoir bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; bemerken; beseffen; bespeuren; doorzien; eisen; geld in ontvangst nemen; gewaarworden; iets voelen; incasseren; inmanen; innen; invorderen; inzien; kijken; merken; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; staren; te zien krijgen; turen; verkrijgen; verwerven; voelen; vorderen; waarnemen; zien
permettre horen; te horen krijgen; vernemen autoriseren; dulden; duren; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; in staat stellen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; verlenen; veroorloven
prêter l'oreille horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; luisteren; toehoren
remarquer bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanschouwen; bekijken; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gewaarworden; kijken; merken; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; waarnemen; zien
satisfaire à horen; te horen krijgen; vernemen gunnen; gunst verlenen; inwilligen; toestaan; vergunnen
se rendre compte de bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aanvoelen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien
tolérer horen; te horen krijgen; vernemen autoriseren; doorleven; doorstaan; dulden; duren; gedogen; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; tolereren; velen; verdragen; verduren; vergunnen; verteren
voir bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien aankijken; aanschouwen; begrijpen; bekijken; bemerken; beseffen; bespeuren; bezichtigen; blikken; blikken werpen; doornemen; doorzien; gadeslaan; gewaarworden; inspecteren; inzien; kijken; merken; met het verstand vatten; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; snappen; staren; te zien krijgen; toeschouwen; turen; voelen; waarnemen; zien
écouter horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; afluisteren; beluisteren; gehoor geven; luisteren; toehoren
éprouver horen; te horen krijgen; vernemen aanvoelen; beleven; beproeven; doormaken; ervaren; ervaren als; experimenteren; gewaarworden; keuren; lijden; ondervinden; onderzoeken; op de proef stellen; proberen; testen; uitproberen; voelen; voorvoelen
être convenable gebruikelijk zijn; horen aanstaan; behoren; betamen; bevallen; conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; prettig vinden; toebehoren; uitkomen
être informé de horen; te horen krijgen; vernemen
être à l'écoute horen; te horen krijgen; vernemen aanhoren; beluisteren; luisteren; toehoren
- vernemen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
écoute hoor eens; luister eens

Verwante woorden van "horen":


Synoniemen voor "horen":


Verwante definities voor "horen":

  1. wat gepast is1
    • je hoort in de kerk niet zo hard te praten1
  2. bij iemand of iets passen1
    • die kop en schotel horen bij elkaar1
  3. het met je oren waarnemen1
    • ik hoor dat er iemand aan komt lopen1

Wiktionary: horen

horen
verb
  1. waarnemen met het oor zonder er noodzakelijkerwijs aandacht aan te besteden
horen
noun
  1. Instrument de musique de la famille des cornes
verb
  1. percevoir un son.

Cross Translation:
FromToVia
horen avoir sa place belong — have its proper place
horen trouver sa place; faire partie belong — be accepted in a group
horen entendre hear — to perceive with the ear
horen écouter listen — to hear (something)
horen recevoir read — be able to hear (in a radio communication)

hor:

hor [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de hor
    la moustiquaire

Vertaal Matrix voor hor:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moustiquaire hor klamboe

Verwante woorden van "hor":


Wiktionary: hor


Verwante vertalingen van horen