Nederlands

Uitgebreide vertaling voor herroepen (Nederlands) in het Frans

herroepen:

herroepen werkwoord (herroep, herroept, herriep, herroepen)

  1. herroepen (terugkomen op; intrekken; terugnemen)
    rétracter; révoquer; rappeler
    • rétracter werkwoord (rétracte, rétractes, rétractons, rétractez, )
    • révoquer werkwoord (révoque, révoques, révoquons, révoquez, )
    • rappeler werkwoord (rappelle, rappelles, rappelons, rappelez, )
  2. herroepen (zijn woorden terugnemen; intrekken; terugkomen op)
    révoquer; reprendre; retirer; rétracter
    • révoquer werkwoord (révoque, révoques, révoquons, révoquez, )
    • reprendre werkwoord (reprends, reprend, reprenons, reprenez, )
    • retirer werkwoord (retire, retires, retirons, retirez, )
    • rétracter werkwoord (rétracte, rétractes, rétractons, rétractez, )
  3. herroepen (terugroepen)
    révoquer; rétracter; rappeler; reprendre; retirer; abroger; désavouer; faire revenir
    • révoquer werkwoord (révoque, révoques, révoquons, révoquez, )
    • rétracter werkwoord (rétracte, rétractes, rétractons, rétractez, )
    • rappeler werkwoord (rappelle, rappelles, rappelons, rappelez, )
    • reprendre werkwoord (reprends, reprend, reprenons, reprenez, )
    • retirer werkwoord (retire, retires, retirons, retirez, )
    • abroger werkwoord (abroge, abroges, abrogeons, abrogez, )
    • désavouer werkwoord (désavoue, désavoues, désavouons, désavouez, )
    • faire revenir werkwoord

Conjugations for herroepen:

o.t.t.
  1. herroep
  2. herroept
  3. herroept
  4. herroepen
  5. herroepen
  6. herroepen
o.v.t.
  1. herriep
  2. herriep
  3. herriep
  4. herriepen
v.t.t.
  1. heb herroepen
  2. hebt herroepen
  3. heeft herroepen
  4. hebben herroepen
  5. hebben herroepen
  6. hebben herroepen
v.v.t.
  1. had herroepen
  2. had herroepen
  3. had herroepen
  4. hadden herroepen
  5. hadden herroepen
  6. hadden herroepen
o.t.t.t.
  1. zal herroepen
  2. zult herroepen
  3. zal herroepen
  4. zullen herroepen
  5. zullen herroepen
  6. zullen herroepen
o.v.t.t.
  1. zou herroepen
  2. zou herroepen
  3. zou herroepen
  4. zouden herroepen
  5. zouden herroepen
  6. zouden herroepen
en verder
  1. is herroepen
  2. zijn herroepen
diversen
  1. herroep!
  2. herroept!
  3. herroepen
  4. herroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

herroepen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. herroepen (opheffen; terugnemen; intrekken)
    la révocation; le dédit; l'abrogation; l'action de révoquer

Vertaal Matrix voor herroepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrogation herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen afschaffing; geheelonthouding; herroeping
action de révoquer herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
dédit herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen afkoopsom
révocation herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen herroeping; intrekking; terugneming; terugroepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abroger herroepen; terugroepen afschaffen
désavouer herroepen; terugroepen afkeuren; logenstraffen; loochenen; verloochenen; veroordelen; verzaken
faire revenir herroepen; terugroepen fruiten
rappeler herroepen; intrekken; terugkomen op; terugnemen; terugroepen doen denken aan; herinneren; in herinnering brengen; memoreren; niet vergeten; onthouden; opnieuw kiezen; terugbellen; terugdenken
reprendre herroepen; intrekken; terugkomen op; terugroepen; zijn woorden terugnemen bedaren; bedwingen; beheersen; berispen; beteugelen; corrigeren; de draad weer oppakken; hernemen; heroveren; hervatten; hervinden; intomen; matigen; opnieuw beginnen; terechtwijzen; terugvinden; verbeteren; vermanen
retirer herroepen; intrekken; terugkomen op; terugroepen; zijn woorden terugnemen aanwrijven; achteroverdrukken; afbestellen; afgelasten; afnemen; afzeggen; annuleren; bedaren; bedwingen; beheersen; benemen; beroven van; beschuldigen; beteugelen; blameren; depriveren; gappen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; in bedwang houden; inpikken; intomen; intrekken; jatten; kapen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; loshalen; matigen; nadragen; nietig verklaren; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uithalen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; voor de voeten gooien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
rétracter herroepen; intrekken; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; zijn woorden terugnemen
révoquer herroepen; intrekken; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; zijn woorden terugnemen afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren; ontzetten; uit de macht ontzetten

Wiktionary: herroepen

herroepen
verb
  1. zeggen dat iets, dat je eerder gezegd hebt, niet klopt
herroepen
Cross Translation:
FromToVia
herroepen abjurer abjure — to renounce with solemnity
herroepen abroger; annuler; révoquer repeal — to cancel
herroepen abroger rescind — repeal, annul, or declare void