Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hardlopend (Nederlands) in het Frans

hardlopend:


hardlopend vorm van hardlopen:

hardlopen werkwoord (loop hard, loopt hard, liep hard, liepen hard, hardgelopen)

  1. hardlopen (rennen)
    courir; faire de la course; sprinter; se ruer; se précipiter; filer; galoper
    • courir werkwoord (cours, court, courons, courez, )
    • faire de la course werkwoord
    • sprinter werkwoord (sprinte, sprintes, sprintons, sprintez, )
    • se ruer werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • filer werkwoord (file, files, filons, filez, )
    • galoper werkwoord (galope, galopes, galopons, galopez, )

Conjugations for hardlopen:

o.t.t.
  1. loop hard
  2. loopt hard
  3. loopt hard
  4. lopen hard
  5. lopen hard
  6. lopen hard
o.v.t.
  1. liep hard
  2. liep hard
  3. liep hard
  4. liepen hard
  5. liepen hard
  6. liepen hard
v.t.t.
  1. heb hardgelopen
  2. hebt hardgelopen
  3. heeft hardgelopen
  4. hebben hardgelopen
  5. hebben hardgelopen
  6. hebben hardgelopen
v.v.t.
  1. had hardgelopen
  2. had hardgelopen
  3. had hardgelopen
  4. hadden hardgelopen
  5. hadden hardgelopen
  6. hadden hardgelopen
o.t.t.t.
  1. zal hardlopen
  2. zult hardlopen
  3. zal hardlopen
  4. zullen hardlopen
  5. zullen hardlopen
  6. zullen hardlopen
o.v.t.t.
  1. zou hardlopen
  2. zou hardlopen
  3. zou hardlopen
  4. zouden hardlopen
  5. zouden hardlopen
  6. zouden hardlopen
diversen
  1. loop hard!
  2. loopt hard!
  3. hardgelopen
  4. hardlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

hardlopen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. hardlopen (rennen; hollen; zich snel voortbewegen; snellen)
    le fait de courir; le fait de marcher très vite; le fait de sprinter; la lutte de vitesse à pied

Vertaal Matrix voor hardlopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait de courir hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen geren; rennen
fait de marcher très vite hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
fait de sprinter hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
lutte de vitesse à pied hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
sprinter hardloper; jogger; korteafstandloper; loper; renner; sprinter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
courir hardlopen; rennen azen; draven; galopperen; hard rennen; hardrijden; hollen; jachten; jakkeren; motorracen; opjagen; pezen; prooizoeken; racen; rennen; reppen; snellen; spoeden; sprinten
faire de la course hardlopen; rennen draven; galopperen; hard rennen; hollen; motorracen; pezen; racen; sprinten
filer hardlopen; rennen 'm piepen; 'm smeren; de plaat poetsen; draven; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; galopperen; hard rennen; hem smeren; hollen; ladderen; met de noorderzon vertrekken; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; opjagen; pezen; racen; rennen; schaduwen; snellen; spoeden; sprinten; van huis weglopen; vluchten; wegdraven; weghaasten; weghollen; wegijlen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegsnellen; wegspoeden; wegstuiven; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zoeven
galoper hardlopen; rennen draven; galopperen; hard rennen; hollen; opjagen; pezen; racen; rennen; snellen; spoeden; sprinten
se précipiter hardlopen; rennen aanpoten; aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; binnenstormen; binnenvliegen; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; overhaasten; overvallen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden; zich storten
se ruer hardlopen; rennen aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; overvallen
sprinter hardlopen; rennen draven; galopperen; hard rennen; hollen; pezen; sprinten; spurten

Wiktionary: hardlopen

hardlopen
verb
  1. Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.