Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- haast:
- haasten:
-
Wiktionary:
- haast → presque
- haast → bientôt, presque, précipitation, urgence, hâte, à peu près
- haast → hâte
- haasten → se dépecher, se hâter, presser
- haasten → hâter, dépêcher
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor haast (Nederlands) in het Frans
haast:
-
de haast (haastigheid; spoed; ijl; overijling; gehaastheid)
-
haast (nagenoeg; bijna; schier; welhaast)
presque; bientôt; à peu près; quasi; tout de suite; pratiquement; tantôt; vite; failli; immédiat; à bref délai; immédiatement; aussitôt; prochainement; avant peu; sous peu; dans un instant; directement; quasiment; pour ainsi dire; d'ici peu; peu s'en faut-
presque bijvoeglijk naamwoord
-
bientôt bijvoeglijk naamwoord
-
à peu près bijvoeglijk naamwoord
-
quasi bijvoeglijk naamwoord
-
tout de suite bijvoeglijk naamwoord
-
pratiquement bijvoeglijk naamwoord
-
tantôt bijvoeglijk naamwoord
-
vite bijvoeglijk naamwoord
-
failli bijvoeglijk naamwoord
-
immédiat bijvoeglijk naamwoord
-
à bref délai bijvoeglijk naamwoord
-
immédiatement bijvoeglijk naamwoord
-
aussitôt bijvoeglijk naamwoord
-
prochainement bijvoeglijk naamwoord
-
avant peu bijvoeglijk naamwoord
-
sous peu bijvoeglijk naamwoord
-
dans un instant bijvoeglijk naamwoord
-
directement bijvoeglijk naamwoord
-
quasiment bijvoeglijk naamwoord
-
pour ainsi dire bijvoeglijk naamwoord
-
d'ici peu bijvoeglijk naamwoord
-
peu s'en faut bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor haast:
Verwante woorden van "haast":
Synoniemen voor "haast":
Verwante definities voor "haast":
Wiktionary: haast
haast
Cross Translation:
adverb
haast
-
bijna
- haast → presque
-
-
-
Extrême promptitude, vivacité, rapidité avec laquelle on fait quelque chose.
- hâte → rapheid; snelheid; vlugheid; spoed; vaart; gezwindheid; haastigheid; haast; ijl
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• haast | → précipitation; urgence; hâte | ↔ Eile — Verhalten oder Situation, in dem man etwas dringend erledigen möchte oder müssen |
• haast | → hâte | ↔ Hast — Ausführung von Tätigkeiten in großer Geschwindigkeit unter innerer Anspannung |
• haast | → presque | ↔ beinahe — fast, sehr nahe an etwas heran |
• haast | → à peu près; presque | ↔ fast — nicht ganz |
• haast | → presque | ↔ nahezu — nicht ganz, aber fast vollständig |
haast vorm van haasten:
-
haasten (tot spoed aanzetten; spoeden; jachten)
presser; pousser qn à se dépêcher; précipiter; hâter-
presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
pousser qn à se dépêcher werkwoord
-
précipiter werkwoord (précipite, précipites, précipitons, précipitez, précipitent, précipitais, précipitait, précipitions, précipitiez, précipitaient, précipitai, précipitas, précipita, précipitâmes, précipitâtes, précipitèrent, précipiterai, précipiteras, précipitera, précipiterons, précipiterez, précipiteront)
-
hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
-
-
haasten (zich spoeden; jagen; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden)
se dépêcher; presser; se presser; se précipiter; traquer; hâter; se hâter-
se dépêcher werkwoord
-
presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
se presser werkwoord
-
se précipiter werkwoord
-
traquer werkwoord (traque, traques, traquons, traquez, traquent, traquais, traquait, traquions, traquiez, traquaient, traquai, traquas, traqua, traquâmes, traquâtes, traquèrent, traquerai, traqueras, traquera, traquerons, traquerez, traqueront)
-
hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
-
se hâter werkwoord
-
Conjugations for haasten:
o.t.t.
- haast
- haast
- haast
- haasten
- haasten
- haasten
o.v.t.
- haastte
- haastte
- haastte
- haastten
- haastten
- haastten
v.t.t.
- heb gehaast
- hebt gehaast
- heeft gehaast
- hebben gehaast
- hebben gehaast
- hebben gehaast
v.v.t.
- had gehaast
- had gehaast
- had gehaast
- hadden gehaast
- hadden gehaast
- hadden gehaast
o.t.t.t.
- zal haasten
- zult haasten
- zal haasten
- zullen haasten
- zullen haasten
- zullen haasten
o.v.t.t.
- zou haasten
- zou haasten
- zou haasten
- zouden haasten
- zouden haasten
- zouden haasten
en verder
- ben gehaast
- bent gehaast
- is gehaast
- zijn gehaast
- zijn gehaast
- zijn gehaast
diversen
- haast!
- haast!
- gehaast
- haastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze