Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- groeien:
- groei:
-
Wiktionary:
- groeien → pousser, croître, augmenter, grandir, grossir, redoubler, végéter
- groeien → accroître, grandir, croître, pousser
- groei → croissance, accroissement, développement
- groei → croissance
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor groeien (Nederlands) in het Frans
groeien:
-
groeien (opgroeien; groot worden)
grandir; croître; pousser; dominer; s'envoler-
grandir werkwoord (grandis, grandit, grandissons, grandissez, grandissent, grandissais, grandissait, grandissions, grandissiez, grandissaient, grandîmes, grandîtes, grandirent, grandirai, grandiras, grandira, grandirons, grandirez, grandiront)
-
croître werkwoord (croîs, croît, croissons, croissez, croissent, croissais, croissions, croissiez, croissaient, crûs, crût, crûmes, crûtes, crûrent, croîtrai, croîtras, croîtra, croîtrons, croîtrez, croîtront)
-
pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
dominer werkwoord (domine, domines, dominons, dominez, dominent, dominais, dominait, dominions, dominiez, dominaient, dominai, dominas, domina, dominâmes, dominâtes, dominèrent, dominerai, domineras, dominera, dominerons, dominerez, domineront)
-
s'envoler werkwoord
-
-
groeien (toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
augmenter; accroître; croître; grandir; agrandir; grossir; amplifier; s'étendre; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir-
augmenter werkwoord (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, augmentent, augmentais, augmentait, augmentions, augmentiez, augmentaient, augmentai, augmentas, augmenta, augmentâmes, augmentâtes, augmentèrent, augmenterai, augmenteras, augmentera, augmenterons, augmenterez, augmenteront)
-
accroître werkwoord
-
croître werkwoord (croîs, croît, croissons, croissez, croissent, croissais, croissions, croissiez, croissaient, crûs, crût, crûmes, crûtes, crûrent, croîtrai, croîtras, croîtra, croîtrons, croîtrez, croîtront)
-
grandir werkwoord (grandis, grandit, grandissons, grandissez, grandissent, grandissais, grandissait, grandissions, grandissiez, grandissaient, grandîmes, grandîtes, grandirent, grandirai, grandiras, grandira, grandirons, grandirez, grandiront)
-
agrandir werkwoord (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, agrandissent, agrandissais, agrandissait, agrandissions, agrandissiez, agrandissaient, agrandîmes, agrandîtes, agrandirent, agrandirai, agrandiras, agrandira, agrandirons, agrandirez, agrandiront)
-
grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, grossissent, grossissais, grossissait, grossissions, grossissiez, grossissaient, grossîmes, grossîtes, grossirent, grossirai, grossiras, grossira, grossirons, grossirez, grossiront)
-
amplifier werkwoord (amplifie, amplifies, amplifions, amplifiez, amplifient, amplifiais, amplifiait, amplifiions, amplifiiez, amplifiaient, amplifiai, amplifias, amplifia, amplifiâmes, amplifiâtes, amplifièrent, amplifierai, amplifieras, amplifiera, amplifierons, amplifierez, amplifieront)
-
s'étendre werkwoord
-
s'accroître werkwoord
-
s'agrandir werkwoord
-
s'amplifier werkwoord
-
s'élargir werkwoord
-
Conjugations for groeien:
o.t.t.
- groei
- groeit
- groeit
- groeien
- groeien
- groeien
o.v.t.
- groeide
- groeide
- groeide
- groeiden
- groeiden
- groeiden
v.t.t.
- ben gegroeid
- bent gegroeid
- is gegroeid
- zijn gegroeid
- zijn gegroeid
- zijn gegroeid
v.v.t.
- was gegroeid
- was gegroeid
- was gegroeid
- waren gegroeid
- waren gegroeid
- waren gegroeid
o.t.t.t.
- zal groeien
- zult groeien
- zal groeien
- zullen groeien
- zullen groeien
- zullen groeien
o.v.t.t.
- zou groeien
- zou groeien
- zou groeien
- zouden groeien
- zouden groeien
- zouden groeien
diversen
- groei!
- groeit!
- gegroeid
- groeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
groeien (groeiproces; groei)
le développement; l'expansion; la croissance; le déploiement; le processus de croissance; l'accroissement
Vertaal Matrix voor groeien:
Verwante woorden van "groeien":
Verwante definities voor "groeien":
Wiktionary: groeien
groeien
groeien
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• groeien | → accroître | ↔ accrue — increase |
• groeien | → grandir; croître | ↔ grow — (intransitive) to become bigger |
• groeien | → pousser | ↔ grow — (intransitive) to appear or sprout |
• groeien | → croître; grandir | ↔ wachsen — (intransitiv) größer werden |
• groeien | → pousser | ↔ wachsen — (intransitiv) Pflanzen, Pilze: an einer bestimmten Stelle vorkommen |
groeien vorm van groei:
-
de groei (uitbreiding; expansie; toename; aanvulling; vergroting; uitzetting)
l'extension; l'accroissement; l'expansion; l'augmentation; l'agrandissement; le grossissement; l'épaississement; la suppléance -
de groei (groeiproces; groeien)
le développement; l'expansion; la croissance; le déploiement; le processus de croissance; l'accroissement -
de groei (wasdom; ontwikkeling; ontplooiing; bloei)
le développement; la croissance; l'essor; la progression; l'accroissement; le boom; la poussé; l'hausse -
de groei (expansie; uitbreiding)
-
de groei (toename; verhoging; vermedevuldigen; toeneming; stijging; aanwinst; uitbreiding; aangroei; groter worden; expansie; vermeerdering; aanwas; versterking)
l'augmentation; l'hausse; l'accroissement; la croissance; le rehaussement; le progrès; l'agrandissement; la montée; l'haussement
Vertaal Matrix voor groei:
Verwante woorden van "groei":
Wiktionary: groei
groei
Cross Translation:
noun
groei
-
het groter worden
- groei → croissance
noun
-
action de croitre, de se développer.
-
action de développer, de se développer ou résultat de cette action, au propre et au figuré.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• groei | → croissance | ↔ growth — increase in size |
• groei | → croissance | ↔ Wachstum — Biologie: natürliche Vergrößerung eines lebenden Organismus bis zum Erreichen der normalen Größe |
• groei | → croissance | ↔ Wachstum — Zunahme an Umfang, Größe, Menge, Intensität von etwas |