Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- griezelen:
- griezel:
-
Wiktionary:
- griezel → horreur, exécration, écœurement, détestation, dégoût
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor griezelen (Nederlands) in het Frans
griezelen:
-
griezelen (gruwelen; gruwen)
être horrifié par; frémir; frémir d'horreur-
être horrifié par werkwoord
-
frémir werkwoord (frémis, frémit, frémissons, frémissez, frémissent, frémissais, frémissait, frémissions, frémissiez, frémissaient, frémîmes, frémîtes, frémirent, frémirai, frémiras, frémira, frémirons, frémirez, frémiront)
-
frémir d'horreur werkwoord
-
-
griezelen (huiveren; gruwen)
frissonner; frémir; frémir d'horreur-
frissonner werkwoord (frissonne, frissonnes, frissonnons, frissonnez, frissonnent, frissonnais, frissonnait, frissonnions, frissonniez, frissonnaient, frissonnai, frissonnas, frissonna, frissonnâmes, frissonnâtes, frissonnèrent, frissonnerai, frissonneras, frissonnera, frissonnerons, frissonnerez, frissonneront)
-
frémir werkwoord (frémis, frémit, frémissons, frémissez, frémissent, frémissais, frémissait, frémissions, frémissiez, frémissaient, frémîmes, frémîtes, frémirent, frémirai, frémiras, frémira, frémirons, frémirez, frémiront)
-
frémir d'horreur werkwoord
-
Conjugations for griezelen:
o.t.t.
- griezel
- griezelt
- griezelt
- griezelen
- griezelen
- griezelen
o.v.t.
- griezelde
- griezelde
- griezelde
- griezelden
- griezelden
- griezelden
v.t.t.
- heb gegriezeld
- hebt gegriezeld
- heeft gegriezeld
- hebben gegriezeld
- hebben gegriezeld
- hebben gegriezeld
v.v.t.
- had gegriezeld
- had gegriezeld
- had gegriezeld
- hadden gegriezeld
- hadden gegriezeld
- hadden gegriezeld
o.t.t.t.
- zal griezelen
- zult griezelen
- zal griezelen
- zullen griezelen
- zullen griezelen
- zullen griezelen
o.v.t.t.
- zou griezelen
- zou griezelen
- zou griezelen
- zouden griezelen
- zouden griezelen
- zouden griezelen
diversen
- griezel!
- griezelt!
- gegriezeld
- griezelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor griezelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
frissonner | griezelen; gruwen; huiveren | beven; bibberen; rillen; sidderen; trillen; vibreren |
frémir | griezelen; gruwelen; gruwen; huiveren | beven; bibberen; kloppen; knisperen; lillen; rillen; ritselen; sidderen; trillen; vibreren |
frémir d'horreur | griezelen; gruwelen; gruwen; huiveren | trillen; vibreren |
être horrifié par | griezelen; gruwelen; gruwen | verafschuwen; verfoeien |
Verwante woorden van "griezelen":
griezelen vorm van griezel:
-
de griezel (engerd; griezeltje)
Vertaal Matrix voor griezel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
affreux bonhomme | engerd; griezel; griezeltje | |
horreur | engerd; griezel; griezeltje | afschuwelijkheid; akeligheid; beroerdheid; ellendigheid; gruwel; iets wat afschuw opwekt; verfoeilijkheid; verschrikking; viesheid; walgelijkheid |
sale type | engerd; griezel; griezeltje | ellendeling; klier; kreng; mispunt; schoft; schurk; smeerlap; stuk ongeluk |
type inquiétant | engerd; griezel; griezeltje | |
type répugnant | engerd; griezel; griezeltje |
Verwante woorden van "griezel":
Wiktionary: griezel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• griezel | → horreur; exécration; écœurement; détestation; dégoût | ↔ Abscheu — regional, landschaftlich unterschiedliches Genus: eine starke Abneigung gegen jemanden oder etwas |