Nederlands
Uitgebreide vertaling voor grievend (Nederlands) in het Frans
grievend:
-
grievend (kwetsend; krenkend)
distinctement; mordant; aigu; fort; offensant; outrageant; fin; âpre; acerbe; vexant; corrosif; injurieux; avec perspicacité; bien affilé; avec netteté; avec virulence-
distinctement bijvoeglijk naamwoord
-
mordant bijvoeglijk naamwoord
-
aigu bijvoeglijk naamwoord
-
fort bijvoeglijk naamwoord
-
offensant bijvoeglijk naamwoord
-
outrageant bijvoeglijk naamwoord
-
fin bijvoeglijk naamwoord
-
âpre bijvoeglijk naamwoord
-
acerbe bijvoeglijk naamwoord
-
vexant bijvoeglijk naamwoord
-
corrosif bijvoeglijk naamwoord
-
injurieux bijvoeglijk naamwoord
-
avec perspicacité bijvoeglijk naamwoord
-
bien affilé bijvoeglijk naamwoord
-
avec netteté bijvoeglijk naamwoord
-
avec virulence bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor grievend:
Verwante woorden van "grievend":
grievend vorm van grieven:
-
grieven (pijn doen; kwetsen; krenken; zeer doen)
insulter; faire de la peine à; blesser; faire du mal; offenser; faire du tort à; faire mal; nuire à; choquer; froisser; navrer; faire tort à-
insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, insultent, insultais, insultait, insultions, insultiez, insultaient, insultai, insultas, insulta, insultâmes, insultâtes, insultèrent, insulterai, insulteras, insultera, insulterons, insulterez, insulteront)
-
faire de la peine à werkwoord
-
blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, blessent, blessais, blessait, blessions, blessiez, blessaient, blessai, blessas, blessa, blessâmes, blessâtes, blessèrent, blesserai, blesseras, blessera, blesserons, blesserez, blesseront)
-
faire du mal werkwoord
-
offenser werkwoord (offense, offenses, offensons, offensez, offensent, offensais, offensait, offensions, offensiez, offensaient, offensai, offensas, offensa, offensâmes, offensâtes, offensèrent, offenserai, offenseras, offensera, offenserons, offenserez, offenseront)
-
faire du tort à werkwoord
-
faire mal werkwoord
-
nuire à werkwoord
-
choquer werkwoord (choque, choques, choquons, choquez, choquent, choquais, choquait, choquions, choquiez, choquaient, choquai, choquas, choqua, choquâmes, choquâtes, choquèrent, choquerai, choqueras, choquera, choquerons, choquerez, choqueront)
-
froisser werkwoord (froisse, froisses, froissons, froissez, froissent, froissais, froissait, froissions, froissiez, froissaient, froissai, froissas, froissa, froissâmes, froissâtes, froissèrent, froisserai, froisseras, froissera, froisserons, froisserez, froisseront)
-
navrer werkwoord (navre, navres, navrons, navrez, navrent, navrais, navrait, navrions, navriez, navraient, navrai, navras, navra, navrâmes, navrâtes, navrèrent, navrerai, navreras, navrera, navrerons, navrerez, navreront)
-
faire tort à werkwoord
-
Conjugations for grieven:
o.t.t.
- grief
- grieft
- grieft
- grieven
- grieven
- grieven
o.v.t.
- griefde
- griefde
- griefde
- griefden
- griefden
- griefden
v.t.t.
- heb gegriefd
- hebt gegriefd
- heeft gegriefd
- hebben gegriefd
- hebben gegriefd
- hebben gegriefd
v.v.t.
- had gegriefd
- had gegriefd
- had gegriefd
- hadden gegriefd
- hadden gegriefd
- hadden gegriefd
o.t.t.t.
- zal grieven
- zult grieven
- zal grieven
- zullen grieven
- zullen grieven
- zullen grieven
o.v.t.t.
- zou grieven
- zou grieven
- zou grieven
- zouden grieven
- zouden grieven
- zouden grieven
diversen
- grief!
- grieft!
- gegriefd
- grievend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze