Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bas peuple
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot
|
canaille
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
achterbaks persoon; bocht; boef; boefjes; broeden; canaille; deugnieten; eikel; ellendeling; etter; etterbak; fielt; gajes; geboefte; gebroed; gemenerik; gespuis; geteisem; gladakkers; guiten; hoerenjong; hond; hondsvot; klier; klootzak; kreng; kuttenkop; loeder; lul; mispunt; naarling; picaro; pleurislijder; pleurislijer; ploert; rotzak; schavuit; schavuiten; schelm; schobbejak; schoelje; schoft; schorriemorrie; schurk; slechte drank; smeerlap; smiecht; smiek; stinkerd; stuk ongeluk; tuig; uitschot; uitvaagsel
|
foule
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
bende; berg; boel; broeden; drom; drukte; geboefte; gebroed; gedrang; gespuis; groep mensen; grote menigte; heleboel; hoop; horde; kluit; kudde; massa; menigte; mensenmassa; schaar; schare; schorriemorrie; toeloop; toevloed; troep; tuig; uitschot; veel mensen; volksmenigte
|
grognement
|
grauw; grom; snauw
|
gebrom; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; gemopper; knor
|
grondement
|
grauw; grom; snauw
|
bonzen; daveren; denderen; donderen; dreun; dreunen; gebrom; gebrul; gebulder; gedreun; gegrom; gejammer; geklaag; geknor; gelamenteer; geloei; gemopper; geraas; geronk; gesnurk; klap; knal; kwak; loeien van de wind; ontlading; plotselinge uitbarsting; rommeling; smak; smakken; smakkend eten; uitbarsting; vulkaanuitbarsting
|
lâche
|
|
groentje; lafaard; lafbek; melkmuil
|
mélancolique
|
|
melancholicus
|
pessimiste
|
|
pessimist; pessimisten; piekeraar; tobber; zwartkijker; zwartkijkers
|
plèbe
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
|
populace
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; canaille; geboefte; gebroed; gespuis; janhagel; klootjesvolk; schorriemorrie; tuig; uitschot
|
racaille
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; canaille; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; schorriemorrie; tuig; uitschot; uitvaagsel
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abattu
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedrukt; doodgeschoten; gedrukt; geëxecuteerd; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
|
affligé
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedroefd; bedrukt; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; diepbedroefd; droef; droevig; excessief; extreem; gedrukt; heel erg; hogelijk; kommervol; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; ten zeerste; teneergeslagen; terneergeslagen; uitermate; uiterst; verdrietig; vol met zorgen; zeer
|
blafard
|
grauw; vaal
|
bleek; bleek van gelaatskleur; doodsbleek; flauw; flets; lijkbleek; lijkwit; pips; sneeuwwit; spierwit; verschoten; wit
|
blême
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos
|
blank; bleek; bleek van gelaatskleur; boosaardig; dof; doodsbleek; flauw; flets; flodderig; grauwkleurig; grijs; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; mat; morsig; niet helder; ongekleurd; ongelakt; pips; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; sneeuwwit; spierwit; verschoten; verveloos; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; wit
|
décoloré
|
grauw; vaal
|
bleek; flauw; flets; verschoten; verveloos
|
découragé
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
mismoedig; mistroostig; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
|
déprimé
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedrukt; gedeprimeerd; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; teneergeslagen; terneergeslagen; verdrietig
|
désolant
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
akelig; beroerd; ellendig; misselijk; naar; naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; somber
|
gris
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos
|
aangeschoten; beneveld; beschonken; bezopen; blank; bleek; boosaardig; dronken; druilerig; flodderig; grauwkleurig; grijs; grijsharig; halfdronken; kleurloos; ladderzat; laveloos; miezerig; morsig; ongekleurd; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; smoordronken; stomdronken; straalbezopen; teut; tipsy; toeter; vies; viezig; voddig; vuil; vuil grijs; vunzig; zat
|
grisâtre
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos
|
asgrauw; boosaardig; flodderig; grauwkleurig; grijs; grijsachtig; grijzig; lijkbleek; lijkwit; morsig; ranzig; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smerig; vaal; vies; viezig; voddig; vuil; vuil grijs; vunzig
|
incolore
|
grauw; vaal
|
blank; bleek; kleurloos; ongekleurd
|
livide
|
grauw; vaal
|
bleek; doodsbleek; flauw; flets; lijkbleek; lijkwit; pips; sneeuwwit; spierwit; verschoten; wit
|
lâche
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bleekjes; krukkig; onbeholpen; onedelmoedig; onhandig; pips; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; wee; ziekelijk; zwak
|
lâchement
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
|
maussade
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedrukt; beklagend; brommerig; chagrijnig; druilerig; gedrukt; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; miezerig; mismoedig; mistroostig; moedeloos; mopperig; naargeestig; narrig; neerslachtig; negatief; nors; nurks; ongeanimeerd; pessimistisch; sikkeneurig; slecht gehumeurd; somber; stuurs; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; wrevelig; zeurderig; zwaarmoedig
|
morne
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
afgezaagd; akelig; bedrukt; beroerd; doods; droefgeestig; eentonig; ellendig; gedrukt; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; monotoon; naar; naargeestig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; saai; slaapverwekkend; somber; suf; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vervelend; verveloos; zwaarmoedig
|
morose
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
akelig; bedroefd; bedrukt; beroerd; droef; droefgeestig; droevig; ellendig; gedrukt; kommervol; melancholisch; melancholische; mismoedig; misselijk; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; narrig; neerslachtig; onbehaaglijk; ongezellig; onpasselijk; onwel; pessimistisch; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vol met zorgen; zwaarmoedig
|
mélancolique
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
droefgeestig; kommervol; melancholiek; melancholisch; melancholische; misselijk; naar; onpasselijk; onwel; vol met zorgen; weemoedig; zwartgallig
|
neutre
|
grauw; vaal
|
afzijdig; anoniem; gedeodoreerd; geslachtloos; geurloos; indifferent; laconiek; lauw; naamloos; neutraal; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; onzijdig; reukloos
|
pessimiste
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedrukt; gedrukt; mismoedig; mistroostig; moedeloos; neerslachtig; pessimistisch; piekerig; teneergeslagen; terneergeslagen; tobberig; verdrietig; zwaartillend
|
peu aimable
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
afstotend; lelijk; onaantrekkelijk; onaardig; onhartelijk; onhebbelijk; onverdraagzaam; onvriendelijk; onwelwillend
|
peu attrayant
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
afstotend; lelijk; onaantrekkelijk; onbehaaglijk; ongezellig
|
peu intime
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
onbehaaglijk; ongezellig
|
pâle
|
grauw; vaal
|
blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; ongelakt; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
|
sans couleur
|
grauw; vaal
|
blank; bleek; kleurloos; ongekleurd; verveloos
|
sans joie
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
onbehaaglijk; ongezellig
|
sombre
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedroefd; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; donker; doods; droef; droefgeestig; droevig; duister; excessief; extreem; grauwkleurig; grijs; heel erg; hogelijk; kommervol; melancholisch; melancholische; naar; naargeestig; onverlicht; rouwig; somber; ten zeerste; treurig; triest; troosteloos; uitermate; uiterst; verdrietig; vol met zorgen; zeer; zwaarmoedig; zwartgallig
|
terne
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vaal; vreugdeloos
|
afstompend; beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; dood; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; futloos; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauwkleurig; grijs; lamlendig; levenloos; licht; lusteloos; makkelijk; mat; morsig; niet bezield; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; onbezield; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slap; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
|
triste
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bedroefd; bedrukt; bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; droef; droefgeestig; droevig; excessief; extreem; gedrukt; heel erg; hogelijk; kommervol; melancholisch; melancholische; mismoedig; moedeloos; naar; naargeestig; onbehaaglijk; ongezellig; pessimistisch; smartelijk; somber; ten zeerste; terneergeslagen; triest; troosteloos; uitermate; uiterst; verdrietig; verdrietig makend; vol met zorgen; zeer; zwaarmoedig
|
tristement
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
bijzonder; buitengemeen; buitengewoon; buitensporig; excessief; extreem; heel erg; hogelijk; onbehaaglijk; ongezellig; ten zeerste; uitermate; uiterst; zeer
|
ténébreux
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
donker; duister; onverlicht
|