Nederlands
Uitgebreide vertaling voor goed lopen (Nederlands) in het Frans
goed lopen:
-
goed lopen (floreren; bloeien)
prospérer; réussir; aller bien-
prospérer werkwoord (prospère, prospères, prospérons, prospérez, prospèrent, prospérais, prospérait, prospérions, prospériez, prospéraient, prospérai, prospéras, prospéra, prospérâmes, prospérâtes, prospérèrent, prospérerai, prospéreras, prospérera, prospérerons, prospérerez, prospéreront)
-
réussir werkwoord (réussis, réussit, réussissons, réussissez, réussissent, réussissais, réussissait, réussissions, réussissiez, réussissaient, réussîmes, réussîtes, réussirent, réussirai, réussiras, réussira, réussirons, réussirez, réussiront)
-
aller bien werkwoord
-
Conjugations for goed lopen:
o.t.t.
- loop goed
- loopt goed
- loopt goed
- lopen goed
- lopen goed
- lopen goed
o.v.t.
- liep goed
- liep goed
- liep goed
- liepen goed
- liepen goed
- liepen goed
v.t.t.
- ben goed gelopen
- bent goed gelopen
- is goed gelopen
- zijn goed gelopen
- zijn goed gelopen
- zijn goed gelopen
v.v.t.
- was goed gelopen
- was goed gelopen
- was goed gelopen
- waren goed gelopen
- waren goed gelopen
- waren goed gelopen
o.t.t.t.
- zal goed lopen
- zult goed lopen
- zal goed lopen
- zullen goed lopen
- zullen goed lopen
- zullen goed lopen
o.v.t.t.
- zou goed lopen
- zou goed lopen
- zou goed lopen
- zouden goed lopen
- zouden goed lopen
- zouden goed lopen
diversen
- loop goed!
- loopt goed!
- goed gelopen
- goed lopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor goed lopen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aller bien | bloeien; floreren; goed lopen | bloeien; flatteren; gemakkelijk gaan; goed gaan; goed staan; het goed maken; tot hoogconjunctuur komen; vlotten |
prospérer | bloeien; floreren; goed lopen | bloeien; gedijen; goed gaan; het goed maken; tieren; tot hoogconjunctuur komen; wassen |
réussir | bloeien; floreren; goed lopen | aflopen; bedingen; bewerkstelligen; bloeien; fiksen; fixen; flikken; goed gaan; het goed maken; klaarspelen; lappen; slagen; slagen voor; succes hebben; tot hoogconjunctuur komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan |