Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gewend raken (Nederlands) in het Frans
gewend raken:
-
gewend raken (eigenmaken; aanwennen; leren)
apprendre; se familiariser; accoutumer; habituer; s'habituer; s'accoutumer-
apprendre werkwoord (apprends, apprend, apprenons, apprenez, apprennent, apprenais, apprenait, apprenions, appreniez, apprenaient, appris, apprit, apprîmes, apprîtes, apprirent, apprendrai, apprendras, apprendra, apprendrons, apprendrez, apprendront)
-
se familiariser werkwoord
-
accoutumer werkwoord (accoutume, accoutumes, accoutumons, accoutumez, accoutument, accoutumais, accoutumait, accoutumions, accoutumiez, accoutumaient, accoutumai, accoutumas, accoutuma, accoutumâmes, accoutumâtes, accoutumèrent, accoutumerai, accoutumeras, accoutumera, accoutumerons, accoutumerez, accoutumeront)
-
habituer werkwoord (habitue, habitues, habituons, habituez, habituent, habituais, habituait, habituions, habituiez, habituaient, habituai, habituas, habitua, habituâmes, habituâtes, habituèrent, habituerai, habitueras, habituera, habituerons, habituerez, habitueront)
-
s'habituer werkwoord
-
s'accoutumer werkwoord
-
-
gewend raken (inburgeren)
acclimater; s'adapter; s'habituer; s'intégrer; naturaliser; s'acclimater-
acclimater werkwoord (acclimate, acclimates, acclimatons, acclimatez, acclimatent, acclimatais, acclimatait, acclimations, acclimatiez, acclimataient, acclimatai, acclimatas, acclimata, acclimatâmes, acclimatâtes, acclimatèrent, acclimaterai, acclimateras, acclimatera, acclimaterons, acclimaterez, acclimateront)
-
s'adapter werkwoord
-
s'habituer werkwoord
-
s'intégrer werkwoord
-
naturaliser werkwoord (naturalise, naturalises, naturalisons, naturalisez, naturalisent, naturalisais, naturalisait, naturalisions, naturalisiez, naturalisaient, naturalisai, naturalisas, naturalisa, naturalisâmes, naturalisâtes, naturalisèrent, naturaliserai, naturaliseras, naturalisera, naturaliserons, naturaliserez, naturaliseront)
-
s'acclimater werkwoord
-
Conjugations for gewend raken:
o.t.t.
- raak gewend
- raakt gewend
- raakt gewend
- raken gewend
- raken gewend
- raken gewend
o.v.t.
- raakte gewend
- raakte gewend
- raakte gewend
- raakten gewend
- raakten gewend
- raakten gewend
v.t.t.
- ben gewend geraakt
- bent gewend geraakt
- is gewend geraakt
- zijn gewend geraakt
- zijn gewend geraakt
- zijn gewend geraakt
v.v.t.
- was gewend geraakt
- was gewend geraakt
- was gewend geraakt
- waren gewend geraakt
- waren gewend geraakt
- waren gewend geraakt
o.t.t.t.
- zal gewend raken
- zult gewend raken
- zal gewend raken
- zullen gewend raken
- zullen gewend raken
- zullen gewend raken
o.v.t.t.
- zou gewend raken
- zou gewend raken
- zou gewend raken
- zouden gewend raken
- zouden gewend raken
- zouden gewend raken
diversen
- raak gewend!
- raakt gewend!
- gewend geraakt
- gewend rakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze