Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. geschieden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geschieden (Nederlands) in het Frans

geschieden:

geschieden werkwoord (geschiedt, geschiedde, geschied)

  1. geschieden (gebeuren; plaats vinden; plaats hebben)
    se passer; avoir lieu; se faire; arriver; survenir; se produire; advenir
    • se passer werkwoord
    • avoir lieu werkwoord
    • se faire werkwoord
    • arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
    • survenir werkwoord (surviens, survient, survenons, survenez, )
    • se produire werkwoord
    • advenir werkwoord

Conjugations for geschieden:

o.t.t.
  1. geschiedt
  2. geschieden
o.v.t.
  1. geschiedde
  2. geschiedden
v.t.t.
  1. is geschied
  2. zijn geschied
v.v.t.
  1. was geschied
  2. waren geschied
o.t.t.t.
  1. zal geschieden
  2. zullen geschieden
o.v.t.t.
  1. zou geschieden
  2. zouden geschieden
diversen
  1. geschied!
  2. geschiedt!
  3. geschied
  4. geschiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor geschieden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arriver plaatsvinden
avoir lieu plaatsvinden
se passer plaatsvinden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
advenir gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden gebeuren; plaats hebben; voorkomen; zich voordoen
arriver gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; bekruipen; belanden; bewerkstelligen; eindigen; finishen; fixen; gebeuren; geraken; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overmannen; overmeesteren; overwaaien; overweldigen; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voorbijtrekken; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich meester maken van; zich voordoen
avoir lieu gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden plaatsen; plaatshebben; situeren; zich afspelen
se faire gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden ontstaan; plaatshebben; voortkomen; worden
se passer gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden aflopen; gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatshebben; plaatsvinden; toegaan; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
se produire gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden acteren; een rol vertolken; gebeuren; komedie spelen; optreden; passeren; performen; plaats hebben; plaatsvinden; spelen; toegaan; toneelspelen; voordoen; voorvallen; zich aanstellen
survenir gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen

Wiktionary: geschieden

geschieden
verb
  1. werkelijkheid worden
geschieden
verb
  1. parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.